Dutch
Detailed Translations for opklappen from Dutch to English
opklappen:
-
opklappen
Conjugations for opklappen:
o.t.t.
- klap op
- klapt op
- klapt op
- klappen op
- klappen op
- klappen op
o.v.t.
- klapte op
- klapte op
- klapte op
- klapten op
- klapten op
- klapten op
v.t.t.
- heb opgeklapt
- hebt opgeklapt
- heeft opgeklapt
- hebben opgeklapt
- hebben opgeklapt
- hebben opgeklapt
v.v.t.
- had opgeklapt
- had opgeklapt
- had opgeklapt
- hadden opgeklapt
- hadden opgeklapt
- hadden opgeklapt
o.t.t.t.
- zal opklappen
- zult opklappen
- zal opklappen
- zullen opklappen
- zullen opklappen
- zullen opklappen
o.v.t.t.
- zou opklappen
- zou opklappen
- zou opklappen
- zouden opklappen
- zouden opklappen
- zouden opklappen
en verder
- is opgeklapt
- zijn opgeklapt
diversen
- klap op!
- klapt op!
- opgeklapt
- opklappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opklappen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fold up | opklappen | dubbelvouwen; inklappen; opvouwen; toevouwen |