Dutch
Detailed Translations for oprijd from Dutch to English
oprijden:
-
oprijden (eindje meerijden)
-
oprijden
-
oprijden (opwaarts rijden)
Conjugations for oprijden:
o.t.t.
- rijd op
- rijdt op
- rijdt op
- rijden op
- rijden op
- rijden op
o.v.t.
- reed op
- reed op
- reed op
- reden op
- reden op
- reden op
v.t.t.
- ben opgereden
- bent opgereden
- is opgereden
- zijn opgereden
- zijn opgereden
- zijn opgereden
v.v.t.
- was opgereden
- was opgereden
- was opgereden
- waren opgereden
- waren opgereden
- waren opgereden
o.t.t.t.
- zal oprijden
- zult oprijden
- zal oprijden
- zullen oprijden
- zullen oprijden
- zullen oprijden
o.v.t.t.
- zou oprijden
- zou oprijden
- zou oprijden
- zouden oprijden
- zouden oprijden
- zouden oprijden
en verder
- heb opgereden
- hebt opgereden
- heeft opgereden
- hebben opgereden
- hebben opgereden
- hebben opgereden
diversen
- rijd op!
- rijdt op!
- opgereden
- oprijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
oprijden
Translation Matrix for oprijden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
driving up | oprijden | komen aanrijden |
riding up | oprijden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cruise in | eindje meerijden; oprijden | |
drive along | oprijden | naar boven rijden; omhoogrijden |
drive in | eindje meerijden; oprijden | binnen drijven; binnen jagen; binnenjagen; binnenrijden; inheien; inrijden |
drive up | oprijden; opwaarts rijden | naar boven rijden; omhoogrijden |
drive upwards | oprijden; opwaarts rijden | naar boven rijden |
ride up | oprijden; opwaarts rijden | naar boven rijden; omhoogrijden |
External Machine Translations: