Dutch
Detailed Translations for opsnorren from Dutch to English
opsnorren:
-
opsnorren (opduikelen; opscharrelen)
Conjugations for opsnorren:
o.t.t.
- snor op
- snort op
- snort op
- snorren op
- snorren op
- snorren op
o.v.t.
- snorde op
- snorde op
- snorde op
- snorden op
- snorden op
- snorden op
v.t.t.
- heb opgesnord
- hebt opgesnord
- heeft opgesnord
- hebben opgesnord
- hebben opgesnord
- hebben opgesnord
v.v.t.
- had opgesnord
- had opgesnord
- had opgesnord
- hadden opgesnord
- hadden opgesnord
- hadden opgesnord
o.t.t.t.
- zal opsnorren
- zult opsnorren
- zal opsnorren
- zullen opsnorren
- zullen opsnorren
- zullen opsnorren
o.v.t.t.
- zou opsnorren
- zou opsnorren
- zou opsnorren
- zouden opsnorren
- zouden opsnorren
- zouden opsnorren
en verder
- ben opgesnord
- bent opgesnord
- is opgesnord
- zijn opgesnord
- zijn opgesnord
- zijn opgesnord
diversen
- snor op!
- snort op!
- opgesnord
- opsnorrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opsnorren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dig up | opduikelen; opscharrelen; opsnorren | afgraven; graven; opdelven; opgraven; opsnuffelen; rooien; scheppen; uitvissen |
hunt out | opduikelen; opscharrelen; opsnorren | |
pick up | opduikelen; opscharrelen; opsnorren | aanhouden; aanleren; absorberen; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; bijeenzamelen; eigen maken; gevangennemen; incorporeren; inlijven; inrekenen; leren; meenemen; opeenhopen; ophalen; opnemen; opnemen in groter geheel; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; opsteken; sparen; vergaren; verwerven; verzamelen; weghalen; wegnemen |
External Machine Translations: