Dutch
Detailed Translations for opspelden from Dutch to English
opspelden:
-
opspelden
Conjugations for opspelden:
o.t.t.
- speld op
- speldt op
- speldt op
- spelden op
- spelden op
- spelden op
o.v.t.
- speldde op
- speldde op
- speldde op
- speldden op
- speldden op
- speldden op
v.t.t.
- heb opgespeld
- hebt opgespeld
- heeft opgespeld
- hebben opgespeld
- hebben opgespeld
- hebben opgespeld
v.v.t.
- had opgespeld
- had opgespeld
- had opgespeld
- hadden opgespeld
- hadden opgespeld
- hadden opgespeld
o.t.t.t.
- zal opspelden
- zult opspelden
- zal opspelden
- zullen opspelden
- zullen opspelden
- zullen opspelden
o.v.t.t.
- zou opspelden
- zou opspelden
- zou opspelden
- zouden opspelden
- zouden opspelden
- zouden opspelden
en verder
- is opgespeld
- zijn opgespeld
diversen
- speld op!
- speldt op!
- opgespeld
- opspeldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opspelden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pin on | opspelden | aanspelden |
pin up | opspelden | opprikken |