Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. parafraseren:


Dutch

Detailed Translations for parafraseren from Dutch to English

parafraseren:

parafraseren verb (parafraseer, parafraseert, parafraseerde, parafraseerden, geparafraseerd)

  1. parafraseren
    to paraphrase
    • paraphrase verb (paraphrases, paraphrased, paraphrasing)

Conjugations for parafraseren:

o.t.t.
  1. parafraseer
  2. parafraseert
  3. parafraseert
  4. parafraseren
  5. parafraseren
  6. parafraseren
o.v.t.
  1. parafraseerde
  2. parafraseerde
  3. parafraseerde
  4. parafraseerden
  5. parafraseerden
  6. parafraseerden
v.t.t.
  1. heb geparafraseerd
  2. hebt geparafraseerd
  3. heeft geparafraseerd
  4. hebben geparafraseerd
  5. hebben geparafraseerd
  6. hebben geparafraseerd
v.v.t.
  1. had geparafraseerd
  2. had geparafraseerd
  3. had geparafraseerd
  4. hadden geparafraseerd
  5. hadden geparafraseerd
  6. hadden geparafraseerd
o.t.t.t.
  1. zal parafraseren
  2. zult parafraseren
  3. zal parafraseren
  4. zullen parafraseren
  5. zullen parafraseren
  6. zullen parafraseren
o.v.t.t.
  1. zou parafraseren
  2. zou parafraseren
  3. zou parafraseren
  4. zouden parafraseren
  5. zouden parafraseren
  6. zouden parafraseren
diversen
  1. parafraseer!
  2. parafraseert!
  3. geparafraseerd
  4. parafraserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for parafraseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
paraphrase parafrase
VerbRelated TranslationsOther Translations
paraphrase parafraseren