Summary
Dutch
Detailed Translations for peilt from Dutch to English
peilen:
-
peilen (diepte bepalen; meten; opmeten)
Conjugations for peilen:
o.t.t.
- peil
- peilt
- peilt
- peilen
- peilen
- peilen
o.v.t.
- peilde
- peilde
- peilde
- peilden
- peilden
- peilden
v.t.t.
- heb gepeild
- hebt gepeild
- heeft gepeild
- hebben gepeild
- hebben gepeild
- hebben gepeild
v.v.t.
- had gepeild
- had gepeild
- had gepeild
- hadden gepeild
- hadden gepeild
- hadden gepeild
o.t.t.t.
- zal peilen
- zult peilen
- zal peilen
- zullen peilen
- zullen peilen
- zullen peilen
o.v.t.t.
- zou peilen
- zou peilen
- zou peilen
- zouden peilen
- zouden peilen
- zouden peilen
en verder
- ben gepeild
- bent gepeild
- is gepeild
- zijn gepeild
- zijn gepeild
- zijn gepeild
diversen
- peil!
- peilt!
- gepeild
- peilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for peilen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
gauge | duimstok; graadmeter; ijk; ijkmerk; indicator; maatstaf; maatstok | |
measure | afmeting; beslissing; dimensie; formaat; gematigdheid; grootte; ingetogenheid; maat; maatbeker; maateenheid; maatregel; maatstaf; mate; matigheid; norm; omvang; raadsbesluit; schikking; standaard; stemmigheid; voorziening | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gauge | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen | diepte loden; kalibreren |
measure | diepte bepalen; meten; opmeten; peilen |