Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. pest:
  2. pesten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pest from Dutch to English

pest:

pest [de ~] noun

  1. de pest (plaag; epidemie)
    the plague; the epidemic; the pestilence
  2. de pest (builenpest)
    the bubonic plague

Translation Matrix for pest:

NounRelated TranslationsOther Translations
bubonic plague builenpest; pest
epidemic epidemie; pest; plaag epidemie
pestilence epidemie; pest; plaag
plague epidemie; pest; plaag
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
epidemic epidemisch

Related Words for "pest":


Wiktionary Translations for pest:

pest
noun
  1. plague
  2. annoying creature
  3. an epidemic or pandemic caused by any pestilence
  4. widespread affliction, calamity
  5. a nuisance

Cross Translation:
FromToVia
pest plague; pestilence Pestohne Plural, Medizin: hochgradig ansteckende Krankheit, die durch das Bakterium Yersinia pestis verursacht wird.
pest plague peste — Maladie

pesten:

pesten verb (pest, pestte, pestten, gepest)

  1. pesten (treiteren; plagen; koeioneren; )
    to tease; to bully; to antagonize; to pester; to harass; to provoke; to antagonise
    • tease verb (teases, teased, teasing)
    • bully verb (bullies, bullied, bullying)
    • antagonize verb, American (antagonizes, antagonized, antagonizing)
    • pester verb (pesters, pestered, pestering)
    • harass verb (harasses, harassed, harassing)
    • provoke verb (provokes, provoked, provoking)
    • antagonise verb, British
  2. pesten (sarren; uitdagen; plagen; )
    to nag
    • nag verb (nags, nagged, nagging)

Conjugations for pesten:

o.t.t.
  1. pest
  2. pest
  3. pest
  4. pesten
  5. pesten
  6. pesten
o.v.t.
  1. pestte
  2. pestte
  3. pestte
  4. pestten
  5. pestten
  6. pestten
v.t.t.
  1. heb gepest
  2. hebt gepest
  3. heeft gepest
  4. hebben gepest
  5. hebben gepest
  6. hebben gepest
v.v.t.
  1. had gepest
  2. had gepest
  3. had gepest
  4. hadden gepest
  5. hadden gepest
  6. hadden gepest
o.t.t.t.
  1. zal pesten
  2. zult pesten
  3. zal pesten
  4. zullen pesten
  5. zullen pesten
  6. zullen pesten
o.v.t.t.
  1. zou pesten
  2. zou pesten
  3. zou pesten
  4. zouden pesten
  5. zouden pesten
  6. zouden pesten
en verder
  1. ben gepest
  2. bent gepest
  3. is gepest
  4. zijn gepest
  5. zijn gepest
  6. zijn gepest
diversen
  1. pest!
  2. pest!
  3. gepest
  4. pestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pesten:

NounRelated TranslationsOther Translations
bully bullebak; bullebijter; despoot; kwelduivel; overheerser; pestkop; plaaggeest; tiran; treiteraar
nag geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
pester bullebak; bullebijter
VerbRelated TranslationsOther Translations
antagonise koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
antagonize koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
bully koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren intimideren; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen
harass koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren lastigvallen; teisteren
nag jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aandringen; chicaneren; doordrammen; doordrukken; drammen; dwarszitten; etteren; griepen; harrewarren; klagen; kleinzielig gedragen; klieren; op zijn hart hebben; zeiken; zeuren
pester koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren chicaneren; dwarszitten; kleinzielig gedragen; op zijn hart hebben; wegpesten
provoke koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; ontlokken; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken; verwekken
tease koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren foppen; in de maling nemen; ontlokken; te pakken nemen; voor de gek houden

Related Words for "pesten":


Wiktionary Translations for pesten:

pesten
verb
  1. to tease in order to provoke
  2. annoy or bother
  3. to intimidate
  4. to harass

Cross Translation:
FromToVia
pesten pester triezen — (transitiv) jemanden sehr ärgern oder quälen, so dass es ihm körperlich oder seelisch stark zusetzt
pesten harass harcelerprovoquer, exciter parfois jusqu’à importuner, jusqu’à tourmenter.