Summary
Dutch
Detailed Translations for pleit from Dutch to English
pleiten:
-
pleiten (bepleiten)
Conjugations for pleiten:
o.t.t.
- pleit
- pleit
- pleit
- pleiten
- pleiten
- pleiten
o.v.t.
- pleitte
- pleitte
- pleitte
- pleitten
- pleitten
- pleitten
v.t.t.
- heb gepleit
- hebt gepleit
- heeft gepleit
- hebben gepleit
- hebben gepleit
- hebben gepleit
v.v.t.
- had gepleit
- had gepleit
- had gepleit
- hadden gepleit
- hadden gepleit
- hadden gepleit
o.t.t.t.
- zal pleiten
- zult pleiten
- zal pleiten
- zullen pleiten
- zullen pleiten
- zullen pleiten
o.v.t.t.
- zou pleiten
- zou pleiten
- zou pleiten
- zouden pleiten
- zouden pleiten
- zouden pleiten
en verder
- is gepleit
diversen
- pleit!
- pleitt!
- gepleit
- pleitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pleiten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
advocate | advocaat; bepleiter; ijveraar; jurist; pleitbezorger; pleiter; raadsman; verdediger; voorstander; voorvechter | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
advocate | bepleiten; pleiten | |
plead | bepleiten; pleiten | bidden; smeken; soebatten; verzoeken; vragen |