Summary
Dutch
Detailed Translations for praait from Dutch to English
praaien:
-
praaien (aanroepen)
Conjugations for praaien:
o.t.t.
- praai
- praait
- praait
- praaien
- praaien
- praaien
o.v.t.
- praaide
- praaide
- praaide
- praaiden
- praaiden
- praaiden
v.t.t.
- heb gepraaid
- hebt gepraaid
- heeft gepraaid
- hebben gepraaid
- hebben gepraaid
- hebben gepraaid
v.v.t.
- had gepraaid
- had gepraaid
- had gepraaid
- hadden gepraaid
- hadden gepraaid
- hadden gepraaid
o.t.t.t.
- zal praaien
- zult praaien
- zal praaien
- zullen praaien
- zullen praaien
- zullen praaien
o.v.t.t.
- zou praaien
- zou praaien
- zou praaien
- zouden praaien
- zouden praaien
- zouden praaien
en verder
- ben gepraaid
- bent gepraaid
- is gepraaid
- zijn gepraaid
- zijn gepraaid
- zijn gepraaid
diversen
- praai!
- praait!
- gepraaid
- praaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
praaien (aanroepen)