Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ram:
  2. rammen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ram from Dutch to English

ram:

ram [de ~ (m)] noun

  1. de ram (mannelijk schaap)
    the ram
    – uncastrated adult male sheep 1
    • ram [the ~] noun
  2. de ram (Aries)
    the Aries
  3. de ram (harde klap)
    the punch

Translation Matrix for ram:

NounRelated TranslationsOther Translations
Aries Aries; ram
punch harde klap; ram dreun; duw; duwtje; handtastelijkheden; hengst; klap; klappen; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opdonders; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pons; por; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; vuistslagen; zet
ram mannelijk schaap; ram heiblok; valblok
VerbRelated TranslationsOther Translations
punch doorponsen; een opdonder verkopen; hengsten; ponsen; rammen; stansen; stompen
ram aanstampen; heien; vaststampen

Related Words for "ram":


Wiktionary Translations for ram:

ram
noun
  1. male sheep

Cross Translation:
FromToVia
ram ram WidderZoologie: männliches Schaf, Schafbock
ram ram bélier — animal
ram pile driver mouton — Masse qu’on laisse retomber sur des pieux pour les enfoncer

ram form of rammen:

rammen verb (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)

  1. rammen (beuken)
    to pound
    • pound verb (pounds, pounded, pounding)
  2. rammen (bonken; slaan; hameren)
    to hammer; to thump; to bang
    • hammer verb (hammers, hammered, hammering)
    • thump verb (thumps, thumped, thumping)
    • bang verb (bangs, banged, banging)
  3. rammen (stompen; hengsten)
    to punch; to push; to thump
    • punch verb (punches, punched, punching)
    • push verb (pushes, pushed, pushing)
    • thump verb (thumps, thumped, thumping)

Conjugations for rammen:

o.t.t.
  1. ram
  2. ramt
  3. ramt
  4. rammen
  5. rammen
  6. rammen
o.v.t.
  1. ramde
  2. ramde
  3. ramde
  4. ramden
  5. ramden
  6. ramden
v.t.t.
  1. heb geramd
  2. hebt geramd
  3. heeft geramd
  4. hebben geramd
  5. hebben geramd
  6. hebben geramd
v.v.t.
  1. had geramd
  2. had geramd
  3. had geramd
  4. hadden geramd
  5. hadden geramd
  6. hadden geramd
o.t.t.t.
  1. zal rammen
  2. zult rammen
  3. zal rammen
  4. zullen rammen
  5. zullen rammen
  6. zullen rammen
o.v.t.t.
  1. zou rammen
  2. zou rammen
  3. zou rammen
  4. zouden rammen
  5. zouden rammen
  6. zouden rammen
en verder
  1. ben geramd
  2. bent geramd
  3. is geramd
  4. zijn geramd
  5. zijn geramd
  6. zijn geramd
diversen
  1. ram!
  2. ramt!
  3. geramd
  4. rammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rammen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bang bam; dreun; explosie; haardracht; harde slag; klap; knal; kwak; ontlading; ontploffing; plof; plotselinge uitbarsting; pony; smak
hammer hamer; hamerwerpen; kogelslingeren; slaghamer
pound pond
punch dreun; duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; hengst; klap; klappen; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opdonders; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pons; por; ram; slag; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; vuistslagen; zet
push duw; duwtje; knopje; por; stoot; stootje; zet
thump bons; dreun; klap; knal; kwak; pof; smak
VerbRelated TranslationsOther Translations
bang bonken; hameren; rammen; slaan een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen met een hamer; knallen; meppen; slaan; timmeren
hammer bonken; hameren; rammen; slaan een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; klinken; kloppen met een hamer; meppen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
pound beuken; rammen fijnwrijven
punch hengsten; rammen; stompen doorponsen; een opdonder verkopen; ponsen; stansen
push hengsten; rammen; stompen aanduwen; avanceren; dringen; duwen; helpen; promoten; schuiven; schuivend verplaatsen; verhandelen; verkopen; verschuiven; voor zich uitschuiven; voortschuiven
thump bonken; hameren; hengsten; rammen; slaan; stompen
AdverbRelated TranslationsOther Translations
bang boem

Related Words for "rammen":


Wiktionary Translations for rammen:

rammen
verb
  1. intentionally collide with (a ship)
  2. strike (something) hard