Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. repeteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for repeteren from Dutch to English

repeteren:

repeteren verb (repeteer, repeteert, repeteerde, repeteerden, gerepeteerd)

  1. repeteren (oefenen)
    to practise; to rehearse; to exercise; to train; to practice
    • practise verb, British (practises, practised, practising)
    • rehearse verb (rehearses, rehearsed, rehearsing)
    • exercise verb (exercises, exercised, exercising)
    • train verb (trains, trained, training)
    • practice verb, American (practices, practiced, practicing)
  2. repeteren (herhalen; oefenen)
    to rehearse; to resume; to repeat; to practise; to redo; to practice
    • rehearse verb (rehearses, rehearsed, rehearsing)
    • resume verb (resumes, resumed, resuming)
    • repeat verb (repeats, repeated, repeating)
    • practise verb, British (practises, practised, practising)
    • redo verb (redoes, redid, redoing)
    • practice verb, American (practices, practiced, practicing)

Conjugations for repeteren:

o.t.t.
  1. repeteer
  2. repeteert
  3. repeteert
  4. repeteren
  5. repeteren
  6. repeteren
o.v.t.
  1. repeteerde
  2. repeteerde
  3. repeteerde
  4. repeteerden
  5. repeteerden
  6. repeteerden
v.t.t.
  1. heb gerepeteerd
  2. hebt gerepeteerd
  3. heeft gerepeteerd
  4. hebben gerepeteerd
  5. hebben gerepeteerd
  6. hebben gerepeteerd
v.v.t.
  1. had gerepeteerd
  2. had gerepeteerd
  3. had gerepeteerd
  4. hadden gerepeteerd
  5. hadden gerepeteerd
  6. hadden gerepeteerd
o.t.t.t.
  1. zal repeteren
  2. zult repeteren
  3. zal repeteren
  4. zullen repeteren
  5. zullen repeteren
  6. zullen repeteren
o.v.t.t.
  1. zou repeteren
  2. zou repeteren
  3. zou repeteren
  4. zouden repeteren
  5. zouden repeteren
  6. zouden repeteren
en verder
  1. is gerepeteerd
  2. zijn gerepeteerd
diversen
  1. repeteer!
  2. repeteert!
  3. gerepeteerd
  4. repeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for repeteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
exercise oefening; vaardigheidsoefening
practice aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
redo vooruitrolfase
repeat herhaling; herkansing; heruitzending; nog eens doen; reprise
resume curriculum vitae; cv; resumé
train karavaan; sleep; spoortrein; trein; treinstel
VerbRelated TranslationsOther Translations
exercise oefenen; repeteren exerceren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; sport uitoefenen; trainen
practice herhalen; oefenen; repeteren aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise herhalen; oefenen; repeteren aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; bezigen; coachen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; harden; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
redo herhalen; oefenen; repeteren opnieuw
rehearse herhalen; oefenen; repeteren
repeat herhalen; oefenen; repeteren blijven zitten; doubleren; echoën; herhalen; nabouwen; napraten; navertellen; nazeggen
resume herhalen; oefenen; repeteren hernieuwen; herstellen; hervatten; in goede staat brengen; opknappen; opnieuw beginnen; renoveren; verbeteren; vernieuwen
train oefenen; repeteren africhten; bekwamen; bijbrengen; blokken; coachen; dier africhten; doceren; dresseren; harden; inlichten; leren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; scholen; studeren; trainen; voorlichten

Wiktionary Translations for repeteren:

repeteren
verb
  1. een toneel- of muziekstuk bij wijze van proef op- of uitvoeren
  2. herhalen