Dutch
Detailed Translations for samenscholen from Dutch to English
samenscholen:
-
samenscholen
Conjugations for samenscholen:
o.t.t.
- school samen
- schoolt samen
- schoolt samen
- scholen samen
- scholen samen
- scholen samen
o.v.t.
- schoolde samen
- schoolde samen
- schoolde samen
- schoolden samen
- schoolden samen
- schoolden samen
v.t.t.
- ben samengeschoold
- bent samengeschoold
- is samengeschoold
- zijn samengeschoold
- zijn samengeschoold
- zijn samengeschoold
v.v.t.
- was samengeschoold
- was samengeschoold
- was samengeschoold
- waren samengeschoold
- waren samengeschoold
- waren samengeschoold
o.t.t.t.
- zal samenscholen
- zult samenscholen
- zal samenscholen
- zullen samenscholen
- zullen samenscholen
- zullen samenscholen
o.v.t.t.
- zou samenscholen
- zou samenscholen
- zou samenscholen
- zouden samenscholen
- zouden samenscholen
- zouden samenscholen
diversen
- school samen!
- schoolt samen!
- samengeschoold
- samenscholend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for samenscholen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
assemble | samenkomen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
assemble | samenscholen | aanbrengen; aanleggen; afspreken; assembleren; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; elkaar ontmoeten; elkaar zien; in elkaar zetten; installeren; monteren; monteren en aansluiten; plaatsen; samenbrengen; samenkomen; treffen; verenigen; verzamelen |
External Machine Translations: