Dutch
Detailed Translations for sauteren from Dutch to English
sauteren:
Conjugations for sauteren:
o.t.t.
- sauteer
- sauteert
- sauteert
- sauteren
- sauteren
- sauteren
o.v.t.
- sauteerde
- sauteerde
- sauteerde
- sauteerden
- sauteerden
- sauteerden
v.t.t.
- heb gesauteerd
- hebt gesauteerd
- heeft gesauteerd
- hebben gesauteerd
- hebben gesauteerd
- hebben gesauteerd
v.v.t.
- had gesauteerd
- had gesauteerd
- had gesauteerd
- hadden gesauteerd
- hadden gesauteerd
- hadden gesauteerd
o.t.t.t.
- zal sauteren
- zult sauteren
- zal sauteren
- zullen sauteren
- zullen sauteren
- zullen sauteren
o.v.t.t.
- zou sauteren
- zou sauteren
- zou sauteren
- zouden sauteren
- zouden sauteren
- zouden sauteren
en verder
- ben gesauteerd
- bent gesauteerd
- is gesauteerd
- zijn gesauteerd
- zijn gesauteerd
- zijn gesauteerd
diversen
- sauteer!
- sauteert!
- gesauteerd
- sauterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sauteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sauté | sauteren |
Wiktionary Translations for sauteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sauteren | → sauté | ↔ sautieren — Gastronomie: dünn geschnittenes oder zerkleinertes Gargut in wenig Fett in einer Pfanne mit hohem Rand (Sauteuse) oder in einem Wok bei mittlerer bis hoher Hitzeeinwirkung unter ständigem Rühren oder Schwenken kurz angaren oder fertig garen |
External Machine Translations: