Dutch

Detailed Translations for schoonmaak from Dutch to English

schoonmaak:

schoonmaak [de ~ (m)] noun

  1. de schoonmaak (reiniging; reinigen; schoonmaken; )
    the purification; the cleansing; the washing
    the cleaning
    – the act of making something clean 1
    • cleaning [the ~] noun
      • he gave his shoes a good cleaning1
  2. de schoonmaak (schoonmaken; reinigen; reiniging; )
    the purification; the cleansing; the clean-up; the service; the washing down
    the cleaning
    – the act of making something clean 1
    • cleaning [the ~] noun
      • he gave his shoes a good cleaning1

Translation Matrix for schoonmaak:

NounRelated TranslationsOther Translations
clean-up kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering schoonmaakbeurt
cleaning kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering reinigen; wassen; wassing
cleansing kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering reinigen; wassen; wassing
purification kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering loutering; reinigen; wassen; wassing
service kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering bediening; dienst; diensten; gunst; herstelling van materiaal; instituut; kerkviering; mis; onderhoudsbeurt; opdienen; revisie; serveren; service; serviceverlening; uitserveren; verpleging; verschaffing; verzorging; voorziening; zorg
washing kuis; kuising; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering goed; reinigen; wasgoed; wassen; wassing
washing down kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering
VerbRelated TranslationsOther Translations
service van dienst zijn
ModifierRelated TranslationsOther Translations
service dienstverlenend; dienstverlenende

Related Words for "schoonmaak":


schoonmaak form of schoonmaken:

schoonmaken verb (maak schoon, maakt schoon, maakte schoon, maakten schoon, schoongemaakt)

  1. schoonmaken (zuiveren; reinigen; schoonpoetsen)
    to clean; to clear; to give a good cleaning; to wash; to remove
    • clean verb (cleans, cleaned, cleaning)
    • clear verb (clears, cleared, clearing)
    • give a good cleaning verb (gives a good cleaning, gave a good cleaning, giving a good cleaning)
    • wash verb (washes, washed, washing)
    • remove verb (removes, removed, removing)
  2. schoonmaken (uitmesten; opruimen; reinigen; uitruimen)
    to clean up; to tidy up; to clear out; to tidy out; to empty; to clean out; to clear; to finish
    • clean up verb (cleans up, cleaned up, cleaning up)
    • tidy up verb (tidies up, tidied up, tidying up)
    • clear out verb (clears out, cleared out, clearing out)
    • tidy out verb (tidy out, tidied out, tidying out)
    • empty verb (empties, emptied, emptying)
    • clean out verb (cleans out, cleaned out, cleaning out)
    • clear verb (clears, cleared, clearing)
    • finish verb (finishes, finished, finishing)

Conjugations for schoonmaken:

o.t.t.
  1. maak schoon
  2. maakt schoon
  3. maakt schoon
  4. maken schoon
  5. maken schoon
  6. maken schoon
o.v.t.
  1. maakte schoon
  2. maakte schoon
  3. maakte schoon
  4. maakten schoon
  5. maakten schoon
  6. maakten schoon
v.t.t.
  1. heb schoongemaakt
  2. hebt schoongemaakt
  3. heeft schoongemaakt
  4. hebben schoongemaakt
  5. hebben schoongemaakt
  6. hebben schoongemaakt
v.v.t.
  1. had schoongemaakt
  2. had schoongemaakt
  3. had schoongemaakt
  4. hadden schoongemaakt
  5. hadden schoongemaakt
  6. hadden schoongemaakt
o.t.t.t.
  1. zal schoonmaken
  2. zult schoonmaken
  3. zal schoonmaken
  4. zullen schoonmaken
  5. zullen schoonmaken
  6. zullen schoonmaken
o.v.t.t.
  1. zou schoonmaken
  2. zou schoonmaken
  3. zou schoonmaken
  4. zouden schoonmaken
  5. zouden schoonmaken
  6. zouden schoonmaken
en verder
  1. ben schoongemaakt
  2. bent schoongemaakt
  3. is schoongemaakt
  4. zijn schoongemaakt
  5. zijn schoongemaakt
  6. zijn schoongemaakt
diversen
  1. maak schoon!
  2. maakt schoon!
  3. schoongemaakt
  4. schoonmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schoonmaken [het ~] noun

  1. het schoonmaken (schoonmaak; reinigen; reiniging; )
    the purification; the cleansing; the clean-up; the service; the washing down
    the cleaning
    – the act of making something clean 1
    • cleaning [the ~] noun
      • he gave his shoes a good cleaning1
  2. het schoonmaken (reiniging; schoonmaak; reinigen; )
    the purification; the cleansing; the washing
    the cleaning
    – the act of making something clean 1
    • cleaning [the ~] noun
      • he gave his shoes a good cleaning1

Translation Matrix for schoonmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
clean-up kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering schoonmaakbeurt
cleaning kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering reinigen; wassen; wassing
cleansing kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering reinigen; wassen; wassing
finish afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
purification kuis; kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering loutering; reinigen; wassen; wassing
remove afnemen; afstoffen; afwissen
service kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering bediening; dienst; diensten; gunst; herstelling van materiaal; instituut; kerkviering; mis; onderhoudsbeurt; opdienen; revisie; serveren; service; serviceverlening; uitserveren; verpleging; verschaffing; verzorging; voorziening; zorg
wash golfslag; kielwater; kielzog; omslaan van golven
washing kuis; kuising; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering goed; reinigen; wasgoed; wassen; wassing
washing down kuising; opruiming; reinigen; reiniging; schoonmaak; schoonmaken; zuivering
VerbRelated TranslationsOther Translations
clean reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren bergen; opruimen; schonen; uitwassen; wassen; zemen
clean out opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen ledigen; leeghalen; leegmaken; stalmesten; uithalen; uitplunderen; uitschudden
clean up opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen opschonen; saneren; schoon maken; stalmesten
clear opruimen; reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; uitmesten; uitruimen; zuiveren afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; ruimen; uithalen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
clear out opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen inrukken; ledigen; leeghalen; leegmaken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; uithalen; uitnemen
empty opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen afscheiden; afvoeren; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; legen; lozen; opdrinken; plunderen; ruimen; spuien; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitnemen; uitpersen; uitscheiden; uitstoten; uitwateren; uitwerpen; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
finish opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; opsmukken; perfectioneren; regelen; schotels garneren; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitpraten; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
give a good cleaning reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren
remove reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; dalen; declineren; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; minder worden; minderen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; roeren; stoffen; tanen; teruggaan; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervallen; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken
service van dienst zijn
tidy out opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen
tidy up opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen bergen; opfrissen; opruimen; stalmesten; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen
wash reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren afspoelen; omspoelen met water; uitspoelen; uitwassen; wassen
- reinigen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
empty eindig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onbezet; ongevuld; vergankelijk; voorbijgaand; zonder inhoud
ModifierRelated TranslationsOther Translations
clean deugdzaam; eerzaam; gewoonweg; gladweg; hygienisch; kuis; net; netjes; opgeruimd; ordelijk; proper; rein; ronduit; schoon; zedig; zindelijk; zuiver
clear aanschouwelijk; af; afgedaan; afgelopen; begrijpelijk; bevattelijk; blank; bleek; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; direct; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; duidelijk klinkend; fideel; flagrant; fleurig; geestig; gereed; geëindigd; helder; helderklinkend; herkenbaar; inzichtelijk; jolig; klaar; klaar als een klontje; klare; kleurig; kleurloos; kwiek; levendig; loos; lustig; monter; onbewolkt; ongekleurd; onmiskenbaar; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; over; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; transparant; uit; uitgelaten; verhelderend; verstaanbaar; voltooid; voorbij; vrij; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonder taak; zonneklaar; zonnig
service dienstverlenend; dienstverlenende

Related Words for "schoonmaken":


Synonyms for "schoonmaken":


Antonyms for "schoonmaken":


Related Definitions for "schoonmaken":

  1. het vuil eraf halen, wassen of poetsen2
    • Wijna heeft mijn huis schoongemaakt2
  2. weghalen wat niet lekker is2
    • hij heeft de groente schoongemaakt2

Wiktionary Translations for schoonmaken:

schoonmaken
verb
  1. reinigen
schoonmaken
verb
  1. clean, purify
  2. (intransitive) to make things clean
  3. (transitive) to remove dirt from a place or object

Cross Translation:
FromToVia
schoonmaken clean nettoyerrendre net, propre.
schoonmaken purify; clean; cleanse; purge; launder purifierrendre pur, ôter ce qu’il y a d’impur, de grossier, d’étranger.

External Machine Translations: