Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. schoten:
  2. schot:
  3. schieten:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schoten from Dutch to English

schoten:

schoten [de ~] noun, plural

  1. de schoten (stekken; scheuten; spruiten)
    the sprigs; the shoots; the cuttings

Translation Matrix for schoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
cuttings scheuten; schoten; spruiten; stekken doorsneden; doorsnedes; doorsnijdingen; knipsels; snippers; snoei; spaanders
shoots scheuten; schoten; spruiten; stekken
sprigs scheuten; schoten; spruiten; stekken knoppen; nieuwe twijgen; rijshout; scheuten; uitlopers

Related Words for "schoten":


schoten form of schot:

schot [de ~ (m)] noun

  1. de schot (tussenschot; afscheiding; beschot; tussenmuur)
    the partition; the dividing wall

Translation Matrix for schot:

NounRelated TranslationsOther Translations
dividing wall afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot scheidsmuur; tussenmuur; tussenwand
partition afscheiding; beschot; schot; tussenmuur; tussenschot afscheiding; afsluiting; dichtmaken; dwarsschot; hek; hekwerk; het afsluiten; partitie; scheiding; schijfpartitie; segregatie; sluiting; tussenmuurtje; verbreking; verdeling

Related Words for "schot":


Related Definitions for "schot":

  1. keer dat je een kogel afvuurt1
    • de vogel werd met één schot gedood1
  2. rechtopstaande wand1
    • er stond een schot tussen onze bedden1

Wiktionary Translations for schot:

schot
noun
  1. afvuren
  2. tussenwand
schot
noun
  1. regulating device
  2. result of launching a projectile
  3. launching of a ball or similar object toward a goal

Cross Translation:
FromToVia
schot partition cloison — Petit mur peu épais (1)
schot septum cloison — Partie destinée à séparer deux cavités ou à diviser une cavité principale (4)
schot wall; partition paroi — maçonnerie|fr cloison de maçonnerie qui séparer une chambre ou quelque autre pièce d’un appartement d’avec une autre.

schoten form of schieten:

schieten verb (schiet, schoot, schoten, geschoten)

  1. schieten (schoten lossen; vuren; afvuren; afschieten)
    to shoot; fusillade; to fire; to fire a shot
    • shoot verb (shoots, shot, shooting)
    • fusillade verb
    • fire verb (fires, fired, firing)
    • fire a shot verb (fires a shot, fired a shot, firing a shot)

Conjugations for schieten:

o.t.t.
  1. schiet
  2. schiet
  3. schiet
  4. schieten
  5. schieten
  6. schieten
o.v.t.
  1. schoot
  2. schoot
  3. schoot
  4. schoten
  5. schoten
  6. schoten
v.t.t.
  1. heb geschoten
  2. hebt geschoten
  3. heeft geschoten
  4. hebben geschoten
  5. hebben geschoten
  6. hebben geschoten
v.v.t.
  1. had geschoten
  2. had geschoten
  3. had geschoten
  4. hadden geschoten
  5. hadden geschoten
  6. hadden geschoten
o.t.t.t.
  1. zal schieten
  2. zult schieten
  3. zal schieten
  4. zullen schieten
  5. zullen schieten
  6. zullen schieten
o.v.t.t.
  1. zou schieten
  2. zou schieten
  3. zou schieten
  4. zouden schieten
  5. zouden schieten
  6. zouden schieten
en verder
  1. ben geschoten
  2. bent geschoten
  3. is geschoten
  4. zijn geschoten
  5. zijn geschoten
  6. zijn geschoten
diversen
  1. schiet!
  2. schiett!
  3. geschoten
  4. schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schieten [znw.] noun

  1. schieten (vuren)
    the shooting; the fire

Translation Matrix for schieten:

NounRelated TranslationsOther Translations
fire schieten; vuren brand; fik; gloed; haardvuur; hartstocht; hartstochtelijkheid; kachel; kacheltje; kleine kachel; overgave; passie; verwarming; vurigheid; vuur
fusillade geweervuur
shoot afknallen; jaagpartij; jacht; jachtpartij; jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje; takje; twijg; wildjacht
shooting schieten; vuren afschieten; afvuren; beschieting; schoten lossen
VerbRelated TranslationsOther Translations
fire afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren aan de dijk zetten; aanmoedigen; aanvuren; afbranden; afdanken; afvloeien; bezielen; congé geven; eruit gooien; leegbranden; ontheffen; ontslaan; platbranden; toejuichen; uitbranden; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden
fire a shot afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren
fusillade afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren
shoot afschieten; afvuren; schieten; schoten lossen; vuren filmen; neerschieten; schieten op; verfilmen

Related Definitions for "schieten":

  1. hard trappen1
    • hij schoot de bal in doel1
  2. het loslaten1
    • hij liet het touw schieten en de boot voer weg1
  3. kogels afvuren1
    • de soldaat schoot op de vijand1
  4. snel en plotseling bewegen1
    • hij schoot naar voren1

Wiktionary Translations for schieten:

schieten
verb
  1. een projectiel afvuren met een wapen
schieten
verb
  1. sport: to shoot, to attempt to score a goal
  2. intransitive: to shoot
  3. kick
  4. to fire a shot
  5. to fire multiple shots
  6. to hit with a shot

Cross Translation:
FromToVia
schieten draw; haul; tug; draught; drawl; tow; twitch; extricate tirermouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi.

Related Translations for schoten