Summary
Dutch
Detailed Translations for simuleren from Dutch to English
simuleren:
-
simuleren (fingeren; veinzen; voorwenden)
Conjugations for simuleren:
o.t.t.
- simuleer
- simuleert
- simuleert
- simuleren
- simuleren
- simuleren
o.v.t.
- simuleerde
- simuleerde
- simuleerde
- simuleerden
- simuleerden
- simuleerden
v.t.t.
- heb gesimuleerd
- hebt gesimuleerd
- heeft gesimuleerd
- hebben gesimuleerd
- hebben gesimuleerd
- hebben gesimuleerd
v.v.t.
- had gesimuleerd
- had gesimuleerd
- had gesimuleerd
- hadden gesimuleerd
- hadden gesimuleerd
- hadden gesimuleerd
o.t.t.t.
- zal simuleren
- zult simuleren
- zal simuleren
- zullen simuleren
- zullen simuleren
- zullen simuleren
o.v.t.t.
- zou simuleren
- zou simuleren
- zou simuleren
- zouden simuleren
- zouden simuleren
- zouden simuleren
en verder
- ben gesimuleerd
- bent gesimuleerd
- is gesimuleerd
- zijn gesimuleerd
- zijn gesimuleerd
- zijn gesimuleerd
diversen
- simuleer!
- simuleert!
- gesimuleerd
- simulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for simuleren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
do as if | fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden | beweren; doen voorkomen; huichelen; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven |
feign | fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden | beweren; huichelen; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven |
pretend | fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden | aanmatigen; beweren; doen alsof; doen voorkomen; huichelen; pretenderen; spelen; stellen; toneelspelen; verklaren; voorgeven; zich aanstellen; zich verbeelden |
simulate | fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden |