Dutch
Detailed Translations for skelteren from Dutch to English
skelteren:
-
skelteren
Conjugations for skelteren:
o.t.t.
- skelter
- skeltert
- skeltert
- skelteren
- skelteren
- skelteren
o.v.t.
- skelterde
- skelterde
- skelterde
- skelterden
- skelterden
- skelterden
v.t.t.
- heb geskelterd
- hebt geskelterd
- heeft geskelterd
- hebben geskelterd
- hebben geskelterd
- hebben geskelterd
v.v.t.
- had geskelterd
- had geskelterd
- had geskelterd
- hadden geskelterd
- hadden geskelterd
- hadden geskelterd
o.t.t.t.
- zal skelteren
- zult skelteren
- zal skelteren
- zullen skelteren
- zullen skelteren
- zullen skelteren
o.v.t.t.
- zou skelteren
- zou skelteren
- zou skelteren
- zouden skelteren
- zouden skelteren
- zouden skelteren
en verder
- ben geskelterd
- bent geskelterd
- is geskelterd
- zijn geskelterd
- zijn geskelterd
- zijn geskelterd
diversen
- skelter!
- skeltert!
- geskelterd
- skelterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for skelteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
skelter | skelteren |
Related Words for "skelteren":
skelter:
Translation Matrix for skelter:
Noun | Related Translations | Other Translations |
go-card | skelter |
Related Words for "skelter":
External Machine Translations: