Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. snuffelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for snuffel from Dutch to English

snuffelen:

snuffelen verb (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)

  1. snuffelen
    to nose; to browse; to ferret; to pry; to smell
    • nose verb (noses, nosed, nosing)
    • browse verb (browses, browsed, browsing)
    • ferret verb (ferrets, ferreted, ferreting)
    • pry verb (pries, pried, prying)
    • smell verb (smells, smelled, smelling)
  2. snuffelen (rechercheren; speuren; naspeuring doen)
    sniff around; to investigate; to search for
    to research
    – attempt to find out in a systematically and scientific manner 1
    • research verb (researches, researched, researching)
      • The student researched the history of that word1
  3. snuffelen (rondwroeten)
    to rummage; to burrow
    • rummage verb (rummages, rummaged, rummaging)
    • burrow verb (burrows, burrowed, burrowing)
  4. snuffelen (graaien; grabbelen)
    to grabble
    • grabble verb (grabbles, grabbled, grabbling)

Conjugations for snuffelen:

o.t.t.
  1. snuffel
  2. snuffelt
  3. snuffelt
  4. snuffelen
  5. snuffelen
  6. snuffelen
o.v.t.
  1. snuffelde
  2. snuffelde
  3. snuffelde
  4. snuffelden
  5. snuffelden
  6. snuffelden
v.t.t.
  1. heb gesnuffeld
  2. hebt gesnuffeld
  3. heeft gesnuffeld
  4. hebben gesnuffeld
  5. hebben gesnuffeld
  6. hebben gesnuffeld
v.v.t.
  1. had gesnuffeld
  2. had gesnuffeld
  3. had gesnuffeld
  4. hadden gesnuffeld
  5. hadden gesnuffeld
  6. hadden gesnuffeld
o.t.t.t.
  1. zal snuffelen
  2. zult snuffelen
  3. zal snuffelen
  4. zullen snuffelen
  5. zullen snuffelen
  6. zullen snuffelen
o.v.t.t.
  1. zou snuffelen
  2. zou snuffelen
  3. zou snuffelen
  4. zouden snuffelen
  5. zouden snuffelen
  6. zouden snuffelen
en verder
  1. ben gesnuffeld
  2. bent gesnuffeld
  3. is gesnuffeld
  4. zijn gesnuffeld
  5. zijn gesnuffeld
  6. zijn gesnuffeld
diversen
  1. snuffel!
  2. snuffelt!
  3. gesnuffeld
  4. snuffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for snuffelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
burrow grot; hol; hol van een dier; leger; nest; schuilplaats; spelonk
nose appelkroontje; kroontje; neus; neus anatomie; tuit
pry snuffelaar
research research
smell aroma; bouquet; geur; geurtje; lucht; luchtje; reuk
VerbRelated TranslationsOther Translations
browse snuffelen afgrazen; bladeren; browsen; grasduinen; graseten; grazen; neuzen; speuren; weiden; zoeken
burrow rondwroeten; snuffelen doorwroeten; woelen; wroeten; wroetend onderzoeken; wurmen
ferret snuffelen
grabble graaien; grabbelen; snuffelen omwoelen
investigate naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren checken; doorvorsen; nagaan; naspeuren; nasporen; natrekken; neuzen; onderzoeken; speuren; verifiëren
nose snuffelen
pry snuffelen
research naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren documenteren; iets opzoeken; naspeuren; nasporen; navorsen; nazoeken; onderzoeken
rummage rondwroeten; snuffelen doorzoeken; flodderen; omwoelen; snuffelen aan
search for naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren afzoeken; zien te vinden; zoeken
smell snuffelen een geur verspreiden; een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen
sniff around naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren

Wiktionary Translations for snuffelen:

snuffelen
verb
  1. aandachtig ruiken
  2. nieuwsgierig doorzoeken
    • snuffelennose
snuffelen
verb
  1. touch with the nose

External Machine Translations: