Summary
Dutch
Detailed Translations for spiek from Dutch to English
spieken:
-
spieken (afkijken)
Conjugations for spieken:
o.t.t.
- spiek
- spiekt
- spiekt
- spieken
- spieken
- spieken
o.v.t.
- spiekte
- spiekte
- spiekte
- spiekten
- spiekten
- spiekten
v.t.t.
- heb gespiekt
- hebt gespiekt
- heeft gespiekt
- hebben gespiekt
- hebben gespiekt
- hebben gespiekt
v.v.t.
- had gespiekt
- had gespiekt
- had gespiekt
- hadden gespiekt
- hadden gespiekt
- hadden gespiekt
o.t.t.t.
- zal spieken
- zult spieken
- zal spieken
- zullen spieken
- zullen spieken
- zullen spieken
o.v.t.t.
- zou spieken
- zou spieken
- zou spieken
- zouden spieken
- zouden spieken
- zouden spieken
en verder
- ben gespiekt
- bent gespiekt
- is gespiekt
- zijn gespiekt
- zijn gespiekt
- zijn gespiekt
diversen
- spiek!
- spiekt!
- gespiekt
- spiekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
spieken (overschrijven; overkalken; afkijken)
Translation Matrix for spieken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
copying | afkijken; overkalken; overschrijven; spieken | gespiek; kopiëren |
crib | kerststal; kerststalletje; krib; kribbe; slaapplaats voor baby's; wieg | |
cribbing | afkijken; overkalken; overschrijven; spieken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
crib | afkijken; spieken | kopiëren; overschrijven |