Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. sputteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for sputter from Dutch to English

sputteren:

sputteren verb (sputter, sputtert, sputterde, sputterden, gesputterd)

  1. sputteren (tegensputteren; protesteren; tegenpruttelen)
    to sputter; to crackle; to complain; to mutter; to mumble; to bluster; to grumble
    • sputter verb (sputters, sputtered, sputtering)
    • crackle verb (crackles, crackled, crackling)
    • complain verb (complains, complained, complaining)
    • mutter verb (mutters, muttered, muttering)
    • mumble verb (mumbles, mumbled, mumbling)
    • bluster verb (blusters, blustered, blustering)
    • grumble verb (grumbles, grumbled, grumbling)

Conjugations for sputteren:

o.t.t.
  1. sputter
  2. sputtert
  3. sputtert
  4. sputteren
  5. sputteren
  6. sputteren
o.v.t.
  1. sputterde
  2. sputterde
  3. sputterde
  4. sputterden
  5. sputterden
  6. sputterden
v.t.t.
  1. heb gesputterd
  2. hebt gesputterd
  3. heeft gesputterd
  4. hebben gesputterd
  5. hebben gesputterd
  6. hebben gesputterd
v.v.t.
  1. had gesputterd
  2. had gesputterd
  3. had gesputterd
  4. hadden gesputterd
  5. hadden gesputterd
  6. hadden gesputterd
o.t.t.t.
  1. zal sputteren
  2. zult sputteren
  3. zal sputteren
  4. zullen sputteren
  5. zullen sputteren
  6. zullen sputteren
o.v.t.t.
  1. zou sputteren
  2. zou sputteren
  3. zou sputteren
  4. zouden sputteren
  5. zouden sputteren
  6. zouden sputteren
en verder
  1. ben gesputterd
  2. bent gesputterd
  3. is gesputterd
  4. zijn gesputterd
  5. zijn gesputterd
  6. zijn gesputterd
diversen
  1. sputter!
  2. sputtert!
  3. gesputterd
  4. sutterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sputteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bluster protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren kankeren; zeuren
complain protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren bezwaar aantekenen; bezwaar maken; bezwaren; brommen; een klacht indienen; eisen; jammeren; jeremiëren; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; reclameren; terugeisen; terugvorderen; weeklagen; zeuren; zich beklagen; zijn beklag indienen
crackle protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren knappen; knapperen; knetteren; ruisen; spatten; spetteren; zacht ruisen
grumble protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren brommen; foeteren; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren; zeuren
mumble protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren mompelen; murmelen; murmeren; prevelen
mutter protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren mompelen; prevelen
sputter protesteren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren knapperen; knetteren; spatten; spetteren; spugen; spuwen

Wiktionary Translations for sputteren:


Cross Translation:
FromToVia
sputteren rattle; croaking; croak; rasp; wheeze; groan; moan; grumble; grouchy; complain râler — Faire en respirer un bruit rauque causé par l’embarras des bronches. Il se dit particulièrement des agonisants.