Dutch

Detailed Translations for stoor from Dutch to English

stoor form of storen:

storen verb (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)

  1. storen (hinderen; onmogelijk maken)
    to impede; to hinder; to hamper
    • impede verb (impedes, impeded, impeding)
    • hinder verb (hinders, hindered, hindering)
    • hamper verb (hampers, hampered, hampering)
  2. storen (onmogelijk maken; hinderen)
    to hinder; to hamper; make impossible; to thwart; to block
    • hinder verb (hinders, hindered, hindering)
    • hamper verb (hampers, hampered, hampering)
    • thwart verb (thwarts, thwarted, thwarting)
    • block verb (blocks, blocked, blocking)
  3. storen
    to bother; to annoy
    • bother verb (bothers, bothered, bothering)
    • annoy verb (annoies, annoyed, annoying)
    to disturb; to interrupt
    – destroy the peace or tranquility of 1
    • disturb verb (disturbs, disturbed, disturbing)
    • interrupt verb (interrupts, interrupted, interrupting)
      • Don't interrupt me when I'm reading1

Conjugations for storen:

o.t.t.
  1. stoor
  2. stoort
  3. stoort
  4. storen
  5. storen
  6. storen
o.v.t.
  1. stoorde
  2. stoorde
  3. stoorde
  4. stoorden
  5. stoorden
  6. stoorden
v.t.t.
  1. heb gestoord
  2. hebt gestoord
  3. heeft gestoord
  4. hebben gestoord
  5. hebben gestoord
  6. hebben gestoord
v.v.t.
  1. had gestoord
  2. had gestoord
  3. had gestoord
  4. hadden gestoord
  5. hadden gestoord
  6. hadden gestoord
o.t.t.t.
  1. zal storen
  2. zult storen
  3. zal storen
  4. zullen storen
  5. zullen storen
  6. zullen storen
o.v.t.t.
  1. zou storen
  2. zou storen
  3. zou storen
  4. zouden storen
  5. zouden storen
  6. zouden storen
en verder
  1. ben gestoord
  2. bent gestoord
  3. is gestoord
  4. zijn gestoord
  5. zijn gestoord
  6. zijn gestoord
diversen
  1. stoor!
  2. stoort!
  3. gestoord
  4. storend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for storen:

NounRelated TranslationsOther Translations
block bemoeilijking; harses; hinder
bother heisa; hinder; overlast; rompslomp; toestand; veel gedoe
hamper korf; mand
interrupt IRQ; interrupt; interruptaanvraag
thwart roeibank
VerbRelated TranslationsOther Translations
annoy storen aanstoot geven; choqueren; ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; schokken; shockeren; vervelen
block hinderen; onmogelijk maken; storen barricaderen; blokkeren; stremmen; versperren
bother storen lastig maken; lastigvallen; obstructie plegen; teisteren; tobben
disturb storen verstoren; vertoornen
hamper hinderen; onmogelijk maken; storen afbreken; doen mislukken; doen ophouden; een stokje steken voor; obstructie plegen; onderbreken; onmogelijk maken; verhinderen; verijdelen
hinder hinderen; onmogelijk maken; storen afbreken; bemoeilijken; doen mislukken; doen ophouden; dwarsbomen; dwarsliggen; een stokje steken voor; hinderen; moeilijk maken; moeilijker maken; obstructie plegen; onderbreken; onmogelijk maken; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; zwaarder maken
impede hinderen; onmogelijk maken; storen afbreken; belemmeren; beletten; doen ophouden; obstructie plegen; onderbreken; verhinderen
interrupt storen bemiddelen; in de rede vallen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; onderbreken; tussenbeide komen; tussenkomen
make impossible hinderen; onmogelijk maken; storen onmogelijk maken; verhinderen
thwart hinderen; onmogelijk maken; storen bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; moeilijker maken; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; weerstreven; zwaarder maken

Wiktionary Translations for storen:

storen
verb
  1. het functioneren nadelig beïnvloeden
storen
verb
  1. intrude
  2. to exasperate
  3. to trouble or bother
  4. to harass, harry
  5. to chafe
  6. confuse or irritate
  7. bother or vex; to mortify
  8. to annoy, disturb
  9. render turbid

Cross Translation:
FromToVia
storen disturb; interrupt; bother déranger — Détourner quelqu’un d’une occupation, de ses affaires (2)
storen disturb; disarrange; disarray déranger — Traductions à trier suivant le sens
storen bother; disturb; hinder; trouble; annoy; encumber; hassle; irritate; inconvenience; hamper gêner — Causer de la gêne