Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. stotend:
  2. stoten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stotend from Dutch to English

stotend:


stotend form of stoten:

stoten verb (stoot, stootte, stootten, gestoten)

  1. stoten (een por geven; porren)
    jab; to poke; prod; to dig
    • jab verb
    • poke verb (pokes, poked, poking)
    • prod verb
    • dig verb (digs, dug, digging)
  2. stoten (schuddend op en neer gaan; hobbelen)
    to jolt; to lurch; to rock
    • jolt verb (jolts, jolted, jolting)
    • lurch verb (lurches, lurched, lurching)
    • rock verb (rocks, rocked, rocking)

Conjugations for stoten:

o.t.t.
  1. stoot
  2. stoot
  3. stoot
  4. stoten
  5. stoten
  6. stoten
o.v.t.
  1. stootte
  2. stootte
  3. stootte
  4. stootten
  5. stootten
  6. stootten
v.t.t.
  1. heb gestoten
  2. hebt gestoten
  3. heeft gestoten
  4. hebben gestoten
  5. hebben gestoten
  6. hebben gestoten
v.v.t.
  1. had gestoten
  2. had gestoten
  3. had gestoten
  4. hadden gestoten
  5. hadden gestoten
  6. hadden gestoten
o.t.t.t.
  1. zal stoten
  2. zult stoten
  3. zal stoten
  4. zullen stoten
  5. zullen stoten
  6. zullen stoten
o.v.t.t.
  1. zou stoten
  2. zou stoten
  3. zou stoten
  4. zouden stoten
  5. zouden stoten
  6. zouden stoten
en verder
  1. ben gestoten
  2. bent gestoten
  3. is gestoten
  4. zijn gestoten
  5. zijn gestoten
  6. zijn gestoten
diversen
  1. stoot!
  2. stoott!
  3. gestoten
  4. stotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stoten [het ~] noun

  1. het stoten (stompen; duwen)
    the bumping; the punching; the thumping

Translation Matrix for stoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
bumping duwen; stompen; stoten geschok; geschud; gestoot
jab duw; duwtje; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; stoot; stootje; zet
punching duwen; stompen; stoten
rock gesteente; kei; klip; rif; rock; rolsteen; rots; rotsblok; rotswand; scheer; steen; uitstekende rots
thumping duwen; stompen; stoten bonzen; dreunen; gestommel
VerbRelated TranslationsOther Translations
dig een por geven; porren; stoten delven; graven; omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten
jab een por geven; porren; stoten
jolt hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten laten schrikken; schokken
lurch hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
poke een por geven; porren; stoten aanstoken; oppoken; opstoken; poke
prod een por geven; porren; stoten
rock hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken

Related Words for "stoten":


Related Definitions for "stoten":

  1. er hard tegenaan komen1
    • ik heb me gestoten aan die stoel1
  2. het eraf duwen1
    • hij stootte de vaas van het tafeltje1

Wiktionary Translations for stoten:

stoten
verb
  1. met een korte snelle beweging (weg)duwen
stoten
verb
  1. to jam, hit, or bump, especially a toe

Cross Translation:
FromToVia
stoten nudge; prod stupsen — (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren
stoten push; sprout; thrust; chase; drive; drive on; impel; shoo; propel; pursue; actuate pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.