Summary
Dutch
Detailed Translations for strem from Dutch to English
strem form of stremmen:
-
stremmen (blokkeren)
-
stremmen (stijf worden)
Conjugations for stremmen:
o.t.t.
- strem
- stremt
- stremt
- stremmen
- stremmen
- stremmen
o.v.t.
- stremde
- stremde
- stremde
- stremden
- stremden
- stremden
v.t.t.
- ben gestremd
- bent gestremd
- is gestremd
- zijn gestremd
- zijn gestremd
- zijn gestremd
v.v.t.
- was gestremd
- was gestremd
- was gestremd
- waren gestremd
- waren gestremd
- waren gestremd
o.t.t.t.
- zal stremmen
- zult stremmen
- zal stremmen
- zullen stremmen
- zullen stremmen
- zullen stremmen
o.v.t.t.
- zou stremmen
- zou stremmen
- zou stremmen
- zouden stremmen
- zouden stremmen
- zouden stremmen
diversen
- strem!
- stremt!
- gestremd
- stremmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze