Summary
Dutch to English: more detail...
- stropen:
- strop:
-
Wiktionary:
- stropen → steal, abstract, nick, purloin, peel, shell, skin, deprive, deprive … of, despoil, clear, starve, strip, bare, discover, uncover, detect, expose, ravish, charm, bewitch, dazzle, fascinate, thrill, delight, plunder, rob, loot, kidnap, abduct
- strop → noose
- strop → flop, damage, injury, disadvantage, loss, harm, defect, loop, sling, snare, detriment, hurt, flaw, impairment, imperfection
Dutch
Detailed Translations for stropen from Dutch to English
stropen:
Conjugations for stropen:
o.t.t.
- stroop
- stroopt
- stroopt
- stropen
- stropen
- stropen
o.v.t.
- stroopte
- stroopte
- stroopte
- stroopten
- stroopten
- stroopten
v.t.t.
- heb gestroopt
- hebt gestroopt
- heeft gestroopt
- hebben gestroopt
- hebben gestroopt
- hebben gestroopt
v.v.t.
- had gestroopt
- had gestroopt
- had gestroopt
- hadden gestroopt
- hadden gestroopt
- hadden gestroopt
o.t.t.t.
- zal stropen
- zult stropen
- zal stropen
- zullen stropen
- zullen stropen
- zullen stropen
o.v.t.t.
- zou stropen
- zou stropen
- zou stropen
- zouden stropen
- zouden stropen
- zouden stropen
en verder
- ben gestroopt
- bent gestroopt
- is gestroopt
- zijn gestroopt
- zijn gestroopt
- zijn gestroopt
diversen
- stroop!
- stroopt!
- gestroopt
- stropend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stropen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bone | been; bot; het binnenste van iets; kluif; ledemaat; merg | |
graze | krab; krabwond; kras; ontvellen; ontvelling; schaafwond; schampschot; schram; schrammetje | |
skin | hachje; huid; peul; schil; vel; weergave | |
strip | band; banderol; reepje; strook | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bone | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | |
debark | ontvellen; stropen | aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen |
flay | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | |
fleece | ontvellen; stropen | uitplunderen; uitschudden |
graze | ontvellen; stropen | afgrazen; graseten; grazen; schampen; weiden |
poach | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | |
skin | afhalen; afstropen; ontvellen; stropen; uitbenen; villen | afschaven; jassen; pellen; schillen; vervellen; weergave toepassen |
strip | ontvellen; stropen | beroven; bloot leggen; ontbloten; ontdoen; ontdoen van; strippen; uitbuiten; uitplunderen; uitschudden |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
bone | benen |
Related Words for "stropen":
Related Definitions for "stropen":
Wiktionary Translations for stropen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stropen | → steal; abstract; nick; purloin; peel; shell; skin; deprive; deprive … of; despoil; clear; starve; strip; bare; discover; uncover; detect; expose | ↔ dépouiller — Traductions à trier suivant le sens |
• stropen | → ravish; charm; bewitch; dazzle; fascinate; thrill; delight; plunder; rob; loot; kidnap; abduct; steal | ↔ ravir — enlever de force, emporter avec violence. |
stropen form of strop:
Translation Matrix for strop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
gallows | galg; strop | schavot |
gibbet | galg; strop |
Related Words for "strop":
Wiktionary Translations for strop:
strop
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• strop | → flop | ↔ Reinfall — ein schlechter Ausgang, Verfehlen eines gesteckten Ziels |
• strop | → damage; injury; disadvantage; loss; harm; defect | ↔ Schaden — Rechtswesen: ein durch ein Ereignis oder einen Umstand verursachte Beeinträchtigung eines Gutes oder eine Wertminderung des ursprünglichen Zustandes einer Sache |
• strop | → loop; sling | ↔ Schlinge — runde Form eines zu verknüpfenden Stückes, zum Beispiel einer Schnur, eines Drahts |
• strop | → snare | ↔ Schlinge — Jagd: Fanggerät in Form einer Schlinge |
• strop | → loss | ↔ perte — Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général). |
• strop | → harm; damage; detriment; disadvantage; hurt; injury; loss; defect; flaw; impairment; imperfection | ↔ préjudice — tort ; dommage. |
External Machine Translations: