Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. struweel:


Dutch

Detailed Translations for struweel from Dutch to English

struweel:

struweel [het ~] noun

  1. het struweel (struikgewas; struiken)
    the shrubs; the brushwood; the scrub; the bush; the privet

Translation Matrix for struweel:

NounRelated TranslationsOther Translations
brushwood struiken; struikgewas; struweel
bush struiken; struikgewas; struweel jungle; kreupelbos; kreupelhout; oerwoud; rimboe
privet struiken; struikgewas; struweel kreupelbos; kreupelhout
scrub struiken; struikgewas; struweel
shrubs struiken; struikgewas; struweel bosjes; heesters; kreupelbos; kreupelhout; struiken; struikgewas; struikjes
VerbRelated TranslationsOther Translations
scrub afboenen; afschrobben; boenen; dweilen; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben

Related Words for "struweel":

  • struwelen