Dutch
Detailed Translations for stuur from Dutch to English
stuur:
-
het stuur (stuurwiel; stuurrad)
the steering-wheel; the handle-bar; the steerage; the driving-wheel; the controls; the steering-gear
Translation Matrix for stuur:
Noun | Related Translations | Other Translations |
controls | stuur; stuurrad; stuurwiel | bedieningsorganen; stuurtoestel |
driving-wheel | stuur; stuurrad; stuurwiel | |
handle-bar | stuur; stuurrad; stuurwiel | |
steerage | stuur; stuurrad; stuurwiel | bedieningsorganen; stuurtoestel |
steering-gear | stuur; stuurrad; stuurwiel | bedieningsorganen; stuurinrichting; stuurtoestel |
steering-wheel | stuur; stuurrad; stuurwiel | |
wheel | stuur; stuurrad; stuurwiel | fiets; molenrad; rad; rijwiel; scheprad; stuurwiel; waterrad; wiel |
Verb | Related Translations | Other Translations |
wheel | fietsen; karren; kruien |
Related Words for "stuur":
sturen:
Conjugations for sturen:
o.t.t.
- stuur
- stuurt
- stuurt
- sturen
- sturen
- sturen
o.v.t.
- stuurde
- stuurde
- stuurde
- stuurden
- stuurden
- stuurden
v.t.t.
- heb gestuurd
- hebt gestuurd
- heeft gestuurd
- hebben gestuurd
- hebben gestuurd
- hebben gestuurd
v.v.t.
- had gestuurd
- had gestuurd
- had gestuurd
- hadden gestuurd
- hadden gestuurd
- hadden gestuurd
o.t.t.t.
- zal sturen
- zult sturen
- zal sturen
- zullen sturen
- zullen sturen
- zullen sturen
o.v.t.t.
- zou sturen
- zou sturen
- zou sturen
- zouden sturen
- zouden sturen
- zouden sturen
en verder
- ben gestuurd
- bent gestuurd
- is gestuurd
- zijn gestuurd
- zijn gestuurd
- zijn gestuurd
diversen
- stuur!
- stuurt!
- gestuurd
- sturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de sturen (stuurwielen; stuurraderen)
Translation Matrix for sturen:
Related Words for "sturen":
Synonyms for "sturen":
Related Definitions for "sturen":
Wiktionary Translations for sturen:
sturen
Cross Translation:
verb
sturen
-
de richting bepalen waarin een schip zich voortbeweegt.
- sturen → steer
-
het stuur van een auto bedienen.
- sturen → drive; be at the wheel
-
de instructies van een roer of stuur opvolgen.
- sturen → steer
-
de richting bepalen waarin [een voertuig] zich voortbeweegt.
- sturen → steer
-
zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert.
- sturen → operate
-
[een persoon] ergens heen doen gaan
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sturen | → address; send; transmit; remit; submit | ↔ adresser — envoyer directement à une personne, en un lieu. |
• sturen | → drive; steer; fly; conduct; guide; lead; channel; wage; bring | ↔ conduire — mener, guider, diriger vers un lieu déterminé. |
• sturen | → steer; drive; fly | ↔ piloter — marine|fr conduire un bâtiment de mer. |