Dutch
Detailed Translations for suft from Dutch to English
suft form of suffen:
-
suffen (gedachteloos zijn)
Conjugations for suffen:
o.t.t.
- suf
- suft
- suft
- suffen
- suffen
- suffen
o.v.t.
- sufte
- sufte
- sufte
- suften
- suften
- suften
v.t.t.
- heb gesuft
- hebt gesuft
- heeft gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
- hebben gesuft
v.v.t.
- had gesuft
- had gesuft
- had gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
- hadden gesuft
o.t.t.t.
- zal suffen
- zult suffen
- zal suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
- zullen suffen
o.v.t.t.
- zou suffen
- zou suffen
- zou suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
- zouden suffen
en verder
- ben gesuft
- bent gesuft
- is gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
- zijn gesuft
diversen
- suf!
- suft!
- gesuft
- suffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
suffen (gedachteloos zijn; gesuf)
Translation Matrix for suffen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
being absent-minded | gedachteloos zijn; gesuf; suffen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
doze | gedachteloos zijn; suffen | doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen; verborgen aanwezig zijn |
drowse | gedachteloos zijn; suffen | doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen |
External Machine Translations: