Summary
Dutch
Detailed Translations for tanden from Dutch to English
tanden:
-
de tanden (alle tanden en kiezen; gebit)
-
tanden (uittanden)
Conjugations for tanden:
o.t.t.
- tand
- tandt
- tandt
- tanden
- tanden
- tanden
o.v.t.
- tandde
- tandde
- tandde
- tandden
- tandden
- tandden
v.t.t.
- heb getand
- hebt getand
- heeft getand
- hebben getand
- hebben getand
- hebben getand
v.v.t.
- had getand
- had getand
- had getand
- hadden getand
- hadden getand
- hadden getand
o.t.t.t.
- zal tanden
- zult tanden
- zal tanden
- zullen tanden
- zullen tanden
- zullen tanden
o.v.t.t.
- zou tanden
- zou tanden
- zou tanden
- zouden tanden
- zouden tanden
- zouden tanden
en verder
- ben getand
- bent getand
- is getand
- zijn getand
- zijn getand
- zijn getand
diversen
- tand!
- tandt!
- getand
- tandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tanden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
set of teeth | alle tanden en kiezen; gebit; tanden | |
teeth | alle tanden en kiezen; gebit; tanden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
jag | tanden; uittanden | een inkeping maken; inkepen; inkerven; kepen; kerven |
teeth | tanden krijgen |
Related Words for "tanden":
tand:
-
de tand
– hard wit uitsteeksel in boven- en onderkaak 1
-
de tand
Translation Matrix for tand:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tooth | tand |