Summary
Dutch
Detailed Translations for tartend from Dutch to English
tartend:
-
tartend (trotserend)
-
tartend (overtreffend)
Translation Matrix for tartend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
braving | trotsering | |
exceeding | overschrijding; overschrijding van budget | |
provoking | provoceren; uitlokken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
provoking | flirten | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
defiant | overtreffend; tartend; trotserend | provocerend; uitdagend |
exceeding | overtreffend; tartend | |
provoking | tartend; trotserend | provocerend; tergend; treiterig; uitdagend |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
braving | tartend; trotserend | |
defying | tartend; trotserend | |
facing | tartend; trotserend | aan de andere kant; aan de overkant; aan de overzijde; hiertegenover; tegenover; tegenoverliggend |
tarten:
Conjugations for tarten:
o.t.t.
- tart
- tart
- tart
- tarten
- tarten
- tarten
o.v.t.
- tartte
- tartte
- tartte
- tartten
- tartten
- tartten
v.t.t.
- heb getart
- hebt getart
- heeft getart
- hebben getart
- hebben getart
- hebben getart
v.v.t.
- had getart
- had getart
- had getart
- hadden getart
- hadden getart
- hadden getart
o.t.t.t.
- zal tarten
- zult tarten
- zal tarten
- zullen tarten
- zullen tarten
- zullen tarten
o.v.t.t.
- zou tarten
- zou tarten
- zou tarten
- zouden tarten
- zouden tarten
- zouden tarten
en verder
- ben getart
- bent getart
- is getart
- zijn getart
- zijn getart
- zijn getart
diversen
- tart!
- tartt!
- getart
- tartend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze