Dutch
Detailed Translations for ten val komen from Dutch to English
ten val komen:
-
ten val komen (op zijn bek gaan; vallen; onderuitgaan)
to fall; take a nosedive; be overthrown; be a failure-
take a nosedive verb
-
be overthrown verb
-
be a failure verb
Conjugations for ten val komen:
o.t.t.
- kom ten val
- komt ten val
- komt ten val
- komen ten val
- komen ten val
- komen ten val
o.v.t.
- kwam ten val
- kwam ten val
- kwam ten val
- kwamen ten val
- kwamen ten val
- kwamen ten val
v.t.t.
- ben ten val gekomen
- bent ten val gekomen
- is ten val gekomen
- zijn ten val gekomen
- zijn ten val gekomen
- zijn ten val gekomen
v.v.t.
- was ten val gekomen
- was ten val gekomen
- was ten val gekomen
- waren ten val gekomen
- waren ten val gekomen
- waren ten val gekomen
o.t.t.t.
- zal ten val komen
- zult ten val komen
- zal ten val komen
- zullen ten val komen
- zullen ten val komen
- zullen ten val komen
o.v.t.t.
- zou ten val komen
- zou ten val komen
- zou ten val komen
- zouden ten val komen
- zouden ten val komen
- zouden ten val komen
diversen
- kom ten val!
- komt ten val!
- ten val gekomen
- ten val komend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ten val komen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fall | achteruitgang; afname; baisse; daling; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; minder worden; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
be a failure | onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen | |
be overthrown | onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen | |
fall | onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen | bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken |
take a nosedive | onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen |