Dutch
Detailed Translations for thuishouden from Dutch to English
thuishouden:
-
thuishouden
to keep at home
Conjugations for thuishouden:
o.t.t.
- houd thuis
- houdt thuis
- houdt thuis
- houden thuis
- houden thuis
- houden thuis
o.v.t.
- hield thuis
- hield thuis
- hield thuis
- hielden thuis
- hielden thuis
- hielden thuis
v.t.t.
- heb thuisgehouden
- hebt thuisgehouden
- heeft thuisgehouden
- hebben thuisgehouden
- hebben thuisgehouden
- hebben thuisgehouden
v.v.t.
- had thuisgehouden
- had thuisgehouden
- had thuisgehouden
- hadden thuisgehouden
- hadden thuisgehouden
- hadden thuisgehouden
o.t.t.t.
- zal thuishouden
- zult thuishouden
- zal thuishouden
- zullen thuishouden
- zullen thuishouden
- zullen thuishouden
o.v.t.t.
- zou thuishouden
- zou thuishouden
- zou thuishouden
- zouden thuishouden
- zouden thuishouden
- zouden thuishouden
en verder
- ben thuisgehouden
- bent thuisgehouden
- is thuisgehouden
- zijn thuisgehouden
- zijn thuisgehouden
- zijn thuisgehouden
diversen
- houd thuis!
- houdt thuis!
- thuisgehouden
- thuishoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for thuishouden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
keep at home | thuishouden |