Dutch
Detailed Translations for transplanteren from Dutch to English
transplanteren:
transplanteren verb (transplanteer, transplanteert, transplanteerde, transplanteerden, getransplanteerd)
-
transplanteren
to transplant
Conjugations for transplanteren:
o.t.t.
- transplanteer
- transplanteert
- transplanteert
- transplanteren
- transplanteren
- transplanteren
o.v.t.
- transplanteerde
- transplanteerde
- transplanteerde
- transplanteerden
- transplanteerden
- transplanteerden
v.t.t.
- heb getransplanteerd
- hebt getransplanteerd
- heeft getransplanteerd
- hebben getransplanteerd
- hebben getransplanteerd
- hebben getransplanteerd
v.v.t.
- had getransplanteerd
- had getransplanteerd
- had getransplanteerd
- hadden getransplanteerd
- hadden getransplanteerd
- hadden getransplanteerd
o.t.t.t.
- zal transplanteren
- zult transplanteren
- zal transplanteren
- zullen transplanteren
- zullen transplanteren
- zullen transplanteren
o.v.t.t.
- zou transplanteren
- zou transplanteren
- zou transplanteren
- zouden transplanteren
- zouden transplanteren
- zouden transplanteren
en verder
- ben getransplanteerd
- bent getransplanteerd
- is getransplanteerd
- zijn getransplanteerd
- zijn getransplanteerd
- zijn getransplanteerd
diversen
- transplanteer!
- transplanteert!
- getransplanteerd
- transplanterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for transplanteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
transplant | transplanteren | overplanten; verplanten; verpoten |
Wiktionary Translations for transplanteren:
transplanteren
verb
-
de overzetting van biologisch materiaal naar een andere plaats in hetzelfde of naar een ander lichaam
- transplanteren → transplant