Noun | Related Translations | Other Translations |
affecting
|
raken; treffen
|
aantasten; beschadigen; kwetsen
|
assemble
|
|
samenkomen
|
concern
|
|
bedrijf; bekommernis; bezorgdheid; concern; corporatie; coöperatie; firma; handelsbedrijf; handelshuis; handelsmaatschappij; handelsonderneming; handelsvennootschap; handelsvereniging; kommer; maatschap; maatschappij; onderneming; ongerustheid; vennootschap; verontrusting; verpleging; verzorging; zaak; zorg
|
concerning
|
raken; treffen
|
aangaan; betreffen; zorg inboezemen
|
encounter
|
ontmoeting; treffen
|
|
fall
|
|
achteruitgang; afname; baisse; daling; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; minder worden; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering
|
forgather
|
|
samenkomen
|
hit
|
|
aanrijding; bestseller; botsing; collisie; doelpunt; goal; hit; kasstuk; klapper; kraker; raakschot; schlager; schot in de roos; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
|
impress
|
|
inktstempel; stempel; zegel
|
influence
|
|
beïnvloeding; invloed; inwerking; macht
|
land
|
|
land; landmassa
|
meeting
|
ontmoeting; treffen
|
Webvergadering; beraadslaging; bijeenkomst; conferentie; manifestatie; overleg; samenkomst; vergadering; zitting
|
move
|
|
manoeuvre; schaakstukverplaatsing; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht; zet
|
strike
|
|
aanboren; gestaak; opvallen; staken; staking; werkonderbreking; werkstaking
|
touch
|
|
aanraking; contact; flinter; floers; gevoel; kleine tik; klopje; schijntje; sentiment; snufje; tikje; toetsaanslag; vleugje; voeling; waas; zweem
|
touching
|
raken; treffen
|
aanraken; aftikken
|
visit
|
|
bezichtigen; bezichtiging
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
affect
|
beroeren; beïnvloeden; ontroeren; raken; treffen
|
aangaan; belang inboezemen; betreffen; inwerken; raken; slaan op; zorg inboezemen
|
assemble
|
afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
|
aanbrengen; aanleggen; assembleren; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; in elkaar zetten; installeren; monteren; monteren en aansluiten; plaatsen; samenbrengen; samenkomen; samenscholen; verenigen; verzamelen
|
concern
|
beroeren; ontroeren; raken; treffen
|
aangaan; belang inboezemen; betreffen; raken; slaan op; zorg inboezemen
|
encounter
|
|
beleven; ervaren; gewaarworden; ondervinden; voelen
|
end up at
|
raken; terechtkomen; treffen
|
|
fall
|
raken; terechtkomen; treffen
|
bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken
|
forgather
|
afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
|
|
get together
|
afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
|
bijeen krijgen; bijeenkrijgen; elkaar ontmoeten
|
hit
|
beroeren; ontroeren; raken; treffen
|
een klap geven; hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren
|
impress
|
beïnvloeden; raken; treffen
|
bedrukken; indrukken; induwen; inprenten; inscherpen; op het hart drukken; opdrukken; overdrukken; prenten
|
influence
|
beïnvloeden; raken; treffen
|
beïnvloeden; invloed hebben
|
land
|
raken; terechtkomen; treffen
|
afdalen; aflopen; eindigen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; op zijn pootjes terechtkomen; teneindelopen; terechtkomen
|
meet
|
ontmoeten; tegenkomen; treffen
|
aantreffen; beraadslagen; bijeenkomen; confereren; een conferentie houden; elkaar ontmoeten; in vergadering bijeenzijn; kennis maken met; kennismaken; ontmoeten; overleggen; overwegen; samenkomen; tegenkomen; vinden
|
move
|
beroeren; ontroeren; raken; treffen
|
aangrijpen; beroeren; bewegen; disloqueren; gaan; iets verplaatsen; in beweging brengen; lopen; ontroeren; overplaatsen; roeren; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; stappen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vertillen; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven; zich begeven; zich bewegen; zich verplaatsen; zich voortbewegen
|
see each other
|
afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
|
bij elkaar komen; elkaar ontmoeten; samenkomen; verzamelen
|
strike
|
beroeren; ontroeren; raken; treffen
|
aansteken; doen branden; een klap geven; frapperen; grijpen; het werk neerleggen als protest; in staking gaan; in staking zijn; ontsteken; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; slaan; staken; toeslaan; vuur maken; werkonderbreken; wrijven
|
touch
|
beroeren; ontroeren; raken; treffen
|
aangaan; aangrijpen; aanraken; aanroeren; aanstippen; belang inboezemen; beroeren; betasten; betreffen; bevoelen; even aanraken; ontroeren; raken; roeren; slaan op; toucheren; voelen; zitten aan; zorg inboezemen
|
visit
|
afspreken; elkaar ontmoeten; elkaar zien; samenkomen; treffen
|
aankomen; aanschouwen; bekijken; bezichtigen; bezien; bezoeken; bij elkaar komen; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; lastigvallen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; samenkomen; teisteren; verzamelen; voorbijkomen
|
-
|
ontmoeten; raken
|
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
touching
|
|
aandoenlijk; aandoenlijke; aangrijpend; adembenemend; boeiend; emotioneel; hartroerend; hartveroverend; meeslepend; ontroerend; opwindend; pakkend; roerend; sensationeel; spannend; zinderend
|
Other | Related Translations | Other Translations |
concerning
|
|
inzake; naar aanleiding van
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
concerning
|
|
aangaande; betreffend; betreffende; in kwestie; met betrekking tot; omtrent
|
hit
|
|
aangeschoten; geslagen; getroffen
|