Summary
Dutch
Detailed Translations for uithaal from Dutch to English
uithaal:
Translation Matrix for uithaal:
Noun | Related Translations | Other Translations |
punch | dreun; opdonder; slag; uithaal; vuistslag | duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; hengst; klap; klappen; lel; mep; muilpeer; opdoffer; opdonder; opdonders; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; pons; por; ram; stoot; stootje; vuistslagen; zet |
Verb | Related Translations | Other Translations |
punch | doorponsen; een opdonder verkopen; hengsten; ponsen; rammen; stansen; stompen |
uithaal form of uithalen:
-
uithalen (leeghalen; leegmaken; ledigen)
-
uithalen (loshalen)
-
uithalen (naar buiten halen)
-
uithalen (uitspoken)
to play a trick -
uithalen (lostornen; losmaken; uittrekken; tornen; loskrijgen)
Conjugations for uithalen:
o.t.t.
- haal uit
- haalt uit
- haalt uit
- halen uit
- halen uit
- halen uit
o.v.t.
- haalde uit
- haalde uit
- haalde uit
- haalden uit
- haalden uit
- haalden uit
v.t.t.
- heb uitgehaald
- hebt uitgehaald
- heeft uitgehaald
- hebben uitgehaald
- hebben uitgehaald
- hebben uitgehaald
v.v.t.
- had uitgehaald
- had uitgehaald
- had uitgehaald
- hadden uitgehaald
- hadden uitgehaald
- hadden uitgehaald
o.t.t.t.
- zal uithalen
- zult uithalen
- zal uithalen
- zullen uithalen
- zullen uithalen
- zullen uithalen
o.v.t.t.
- zou uithalen
- zou uithalen
- zou uithalen
- zouden uithalen
- zouden uithalen
- zouden uithalen
en verder
- ben uitgehaald
- bent uitgehaald
- is uitgehaald
- zijn uitgehaald
- zijn uitgehaald
- zijn uitgehaald
diversen
- haal uit!
- haalt uit!
- uitgehaald
- uithalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze