Dutch
Detailed Translations for uitpuilen from Dutch to English
uitpuilen:
-
uitpuilen (puilen)
Conjugations for uitpuilen:
o.t.t.
- puil uit
- puilt uit
- puilt uit
- puilen uit
- puilen uit
- puilen uit
o.v.t.
- puilde uit
- puilde uit
- puilde uit
- puilden uit
- puilden uit
- puilden uit
v.t.t.
- heb uitgepuild
- hebt uitgepuild
- heeft uitgepuild
- hebben uitgepuild
- hebben uitgepuild
- hebben uitgepuild
v.v.t.
- had uitgepuild
- had uitgepuild
- had uitgepuild
- hadden uitgepuild
- hadden uitgepuild
- hadden uitgepuild
o.t.t.t.
- zal uitpuilen
- zult uitpuilen
- zal uitpuilen
- zullen uitpuilen
- zullen uitpuilen
- zullen uitpuilen
o.v.t.t.
- zou uitpuilen
- zou uitpuilen
- zou uitpuilen
- zouden uitpuilen
- zouden uitpuilen
- zouden uitpuilen
en verder
- ben uitgepuild
- bent uitgepuild
- is uitgepuild
- zijn uitgepuild
- zijn uitgepuild
- zijn uitgepuild
diversen
- puil uit!
- puilt uit!
- uitgepuild
- uitpuilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitpuilen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bulge | hobbel; uitzakking; verzakking | |
pop | bam; explosie; frisdrank; knal; ontploffing; plof | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bulge | puilen; uitpuilen | gaan hangen; opzwellen; uitzakken; zwellen |
bulge out | puilen; uitpuilen | gaan hangen; uitbuiken; uitzakken; wegzakken; zakken in |
pop | puilen; uitpuilen | knallen; pop-bewerking uitvoeren |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
bulge | bol; bolstaand |