Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitrichten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitrichten from Dutch to English

uitrichten:

uitrichten verb (richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)

  1. uitrichten (doen; uitvoeren; verrichten; handelen)
    to accomplish; to do; to act
    • accomplish verb (accomplishes, accomplished, accomplishing)
    • do verb (does, did, doing)
    • act verb (acts, acted, acting)

Conjugations for uitrichten:

o.t.t.
  1. richt uit
  2. richt uit
  3. richt uit
  4. richten uit
  5. richten uit
  6. richten uit
o.v.t.
  1. richtte uit
  2. richtte uit
  3. richtte uit
  4. richtten uit
  5. richtten uit
  6. richtten uit
v.t.t.
  1. heb uitgericht
  2. hebt uitgericht
  3. heeft uitgericht
  4. hebben uitgericht
  5. hebben uitgericht
  6. hebben uitgericht
v.v.t.
  1. had uitgericht
  2. had uitgericht
  3. had uitgericht
  4. hadden uitgericht
  5. hadden uitgericht
  6. hadden uitgericht
o.t.t.t.
  1. zal uitrichten
  2. zult uitrichten
  3. zal uitrichten
  4. zullen uitrichten
  5. zullen uitrichten
  6. zullen uitrichten
o.v.t.t.
  1. zou uitrichten
  2. zou uitrichten
  3. zou uitrichten
  4. zouden uitrichten
  5. zouden uitrichten
  6. zouden uitrichten
en verder
  1. ben uitgericht
  2. bent uitgericht
  3. is uitgericht
  4. zijn uitgericht
  5. zijn uitgericht
  6. zijn uitgericht
diversen
  1. richt uit!
  2. richt uit!
  3. uitgericht
  4. uitrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitrichten:

NounRelated TranslationsOther Translations
act actie; aktie; daad; handeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
accomplish doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; fixen; functie bekleden; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; lappen; totstandbrengen; vervullen; volbrengen; volmaken; voltooien; volvoeren; voor elkaar krijgen
act doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten acteren; ageren; doen alsof; handelen; optreden; performen; spelen; toneelspelen; zich aanstellen
do doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten afleggen; arbeiden; meters maken; werken

Wiktionary Translations for uitrichten:


Cross Translation:
FromToVia
uitrichten build; construct; make construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
uitrichten fabricate; manufacture; concoct fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
uitrichten produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.
uitrichten ask poserplacer, mettre sur quelque chose.