Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitrusten met:


Dutch

Detailed Translations for uitrusten met from Dutch to English

uitrusten met:

uitrusten met verb (rust uit met, rustte uit met, rustten uit met, uitgerust met)

  1. uitrusten met (voorzien van)
    provide with; to equip with; provide wth; supply with; fit with

Conjugations for uitrusten met:

o.t.t.
  1. rust uit met
  2. rust uit met
  3. rust uit met
  4. rusten uit met
  5. rusten uit met
  6. rusten uit met
o.v.t.
  1. rustte uit met
  2. rustte uit met
  3. rustte uit met
  4. rustten uit met
  5. rustten uit met
  6. rustten uit met
v.t.t.
  1. ben uitgerust met
  2. bent uitgerust met
  3. is uitgerust met
  4. zijn uitgerust met
  5. zijn uitgerust met
  6. zijn uitgerust met
v.v.t.
  1. was uitgerust met
  2. was uitgerust met
  3. was uitgerust met
  4. waren uitgerust met
  5. waren uitgerust met
  6. waren uitgerust met
o.t.t.t.
  1. zal uitrusten met
  2. zult uitrusten met
  3. zal uitrusten met
  4. zullen uitrusten met
  5. zullen uitrusten met
  6. zullen uitrusten met
o.v.t.t.
  1. zou uitrusten met
  2. zou uitrusten met
  3. zou uitrusten met
  4. zouden uitrusten met
  5. zouden uitrusten met
  6. zouden uitrusten met
diversen
  1. rust uit met!
  2. rust uit met!
  3. uitgerust met
  4. uitrustend met
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitrusten met:

VerbRelated TranslationsOther Translations
equip with uitrusten met; voorzien van
fit with uitrusten met; voorzien van
provide with uitrusten met; voorzien van zich iets verschaffen
provide wth uitrusten met; voorzien van
supply with uitrusten met; voorzien van zich iets verschaffen

Related Translations for uitrusten met