Dutch

Detailed Translations for vak from Dutch to English

vak:

vak [het ~] noun

  1. het vak (werk; beroep)
    the occupation; the profession; the work; the employment; the job
  2. het vak (métier; ambacht; stiel)
    the craft; the metier; the profession; the métier
  3. het vak (werk; arbeid; taak; )
    the work; the job
    • work [the ~] noun
    • job [the ~] noun
  4. het vak (vriesvak)
    the compartment; the freezing compartment; the freezer

Translation Matrix for vak:

NounRelated TranslationsOther Translations
compartment vak; vriesvak compartiment; coupé; hol; holle ruimte; vakje
craft ambacht; métier; stiel; vak ambachtsgilde; beroepsorganisatie; bond; boot; broederschap; club; georganiseerd gezelschap; gilde; metier; orde; organisatie; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; unie; vaartuig; vakgenootschap; vereniging
employment beroep; vak; werk bedrijf; handel; huren van persoon; inhuren; kleine onderneming; nering; taakverschaffing; tewerkstelling; werkgelegenheid; werkverschaffing; winkelbedrijf; zaak
freezer vak; vriesvak diepvrieskast; diepvrieskist; diepvriezer; vrieskist; vriezer
freezing compartment vak; vriesvak
job ambacht; arbeid; beroep; bezigheid; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid aanstelling; aanvraag; ambt; arbeidsplaats; baan; baantje; benoeming; betrekking; contract; dienstbetrekking; functie; installatie; job; karweitje; klusje; positie; taak; werk; werkkring; werkplek
metier ambacht; métier; stiel; vak
métier ambacht; métier; stiel; vak metier
occupation beroep; vak; werk bedrijf; bewoning; bezetting; bezigheid; handel; inbezitname; inbezitneming; kleine onderneming; nering; winkelbedrijf; zaak
profession ambacht; beroep; métier; stiel; vak; werk ambt; beroep; metier; professie
work ambacht; arbeid; beroep; bezigheid; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid ageren; arbeid; bezigheid; handelen; job; karwei; werkzaamheden
- beroep
VerbRelated TranslationsOther Translations
work arbeiden; handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; uit werken gaan; werken; werkzaam zijn; wrochten

Related Words for "vak":


Synonyms for "vak":


Related Definitions for "vak":

  1. wat je doet om geld te verdienen1
    • het is belangrijk dat iedereen een vak leert1
  2. hokje in een kast of la1
    • in dit vak horen de messen1
  3. onderdeel van de wetenschap1
    • wiskunde is een moeilijk vak1
  4. plat vlak, begrensd door rechte lijnen1
    • hoeveel vakjes heeft een dambord?1

Wiktionary Translations for vak:

vak
noun
  1. beroep
  2. schoolvak
vak
noun
  1. course of study or domain of knowledge or practice
  2. skilled practice
  3. commercial, industrial or professional activity
  4. particular area of study

Cross Translation:
FromToVia
vak domain domaine — Propriété d’une assez vaste étendue et contenant des biens-fonds de diverse nature. (Sens général)
vak profession; occupation; handicraft; trade; craft; living métierprofession.
vak special; specialty; speciality; branch; compartment; department; pigeonhole; section; division; square; specialization; ward spécialitécaractère de ce qui est spécial.