Dutch
Detailed Translations for van stigma's voorzien from Dutch to English
van stigma's voorzien:
van stigma's voorzien verb (voorzie van stigma's, voorziet van stigma's, voorzag van stigma's, voorzagen van stigma's, van stigma's voorzien)
-
van stigma's voorzien (brandmerken; branden; markeren; inbranden)
to mark; to stigmatize; to brand; to stigmatise– to accuse or condemn or openly or formally or brand as disgraceful 1
Conjugations for van stigma's voorzien:
o.t.t.
- voorzie van stigma's
- voorziet van stigma's
- voorziet van stigma's
- voorzien van stigma's
- voorzien van stigma's
- voorzien van stigma's
o.v.t.
- voorzag van stigma's
- voorzag van stigma's
- voorzag van stigma's
- voorzagen van stigma's
- voorzagen van stigma's
- voorzagen van stigma's
v.t.t.
- heb van stigma's voorzien
- hebt van stigma's voorzien
- heeft van stigma's voorzien
- hebben van stigma's voorzien
- hebben van stigma's voorzien
- hebben van stigma's voorzien
v.v.t.
- had van stigma's voorzien
- had van stigma's voorzien
- had van stigma's voorzien
- hadden van stigma's voorzien
- hadden van stigma's voorzien
- hadden van stigma's voorzien
o.t.t.t.
- zal van stigma's voorzien
- zult van stigma's voorzien
- zal van stigma's voorzien
- zullen van stigma's voorzien
- zullen van stigma's voorzien
- zullen van stigma's voorzien
o.v.t.t.
- zou van stigma's voorzien
- zou van stigma's voorzien
- zou van stigma's voorzien
- zouden van stigma's voorzien
- zouden van stigma's voorzien
- zouden van stigma's voorzien
en verder
- ben van stigma's voorzien
- bent van stigma's voorzien
- is van stigma's voorzien
- zijn van stigma's voorzien
- zijn van stigma's voorzien
- zijn van stigma's voorzien
diversen
- voorzie van stigma's!
- voorziet van stigma's!
- van stigma's voorzien
- van stigma's voorziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze