Dutch
Detailed Translations for verbabbelen from Dutch to English
verbabbelen:
-
verbabbelen (verpraten)
to make a slip; to waste one's time talking-
waste one's time talking verb (wastes one's time talking, wasted one's time talking, wasting one's time talking)
Conjugations for verbabbelen:
o.t.t.
- verbabbel
- verbabbelt
- verbabbelt
- verbabbelen
- verbabbelen
- verbabbelen
o.v.t.
- verbabbelde
- verbabbelde
- verbabbelde
- verbabbelden
- verbabbelden
- verbabbelden
v.t.t.
- heb verbabbeld
- hebt verbabbeld
- heeft verbabbeld
- hebben verbabbeld
- hebben verbabbeld
- hebben verbabbeld
v.v.t.
- had verbabbeld
- had verbabbeld
- had verbabbeld
- hadden verbabbeld
- hadden verbabbeld
- hadden verbabbeld
o.t.t.t.
- zal verbabbelen
- zult verbabbelen
- zal verbabbelen
- zullen verbabbelen
- zullen verbabbelen
- zullen verbabbelen
o.v.t.t.
- zou verbabbelen
- zou verbabbelen
- zou verbabbelen
- zouden verbabbelen
- zouden verbabbelen
- zouden verbabbelen
diversen
- verbabbel!
- verbabbelt!
- verbabbeld
- verbabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verbabbelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
make a slip | verbabbelen; verpraten | floepen; glippen; verspreken; wegglippen |
waste one's time talking | verbabbelen; verpraten |