Dutch
Detailed Translations for verdacht maken from Dutch to English
verdacht maken:
verdacht maken verb (maak verdacht, maakt verdacht, maakte verdacht, maakten verdacht, verdacht gemaakt)
-
verdacht maken (beschuldigen; verdenken; incrimineren; betichten)
Conjugations for verdacht maken:
o.t.t.
- maak verdacht
- maakt verdacht
- maakt verdacht
- maken verdacht
- maken verdacht
- maken verdacht
o.v.t.
- maakte verdacht
- maakte verdacht
- maakte verdacht
- maakten verdacht
- maakten verdacht
- maakten verdacht
v.t.t.
- heb verdacht gemaakt
- hebt verdacht gemaakt
- heeft verdacht gemaakt
- hebben verdacht gemaakt
- hebben verdacht gemaakt
- hebben verdacht gemaakt
v.v.t.
- had verdacht gemaakt
- had verdacht gemaakt
- had verdacht gemaakt
- hadden verdacht gemaakt
- hadden verdacht gemaakt
- hadden verdacht gemaakt
o.t.t.t.
- zal verdacht maken
- zult verdacht maken
- zal verdacht maken
- zullen verdacht maken
- zullen verdacht maken
- zullen verdacht maken
o.v.t.t.
- zou verdacht maken
- zou verdacht maken
- zou verdacht maken
- zouden verdacht maken
- zouden verdacht maken
- zouden verdacht maken
diversen
- maak verdacht!
- maakt verdacht!
- verdacht gemaakt
- verdacht makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verdacht maken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
charge | aanklacht; beschuldiging; electrische lading; lading; proces verbaal; rapport; tenlastelegging; toeslag; verklaring | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
accuse | beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken | aanklagen; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; betichten; blameren; gispen; laken; nadragen; ten laste leggen; tenlaste leggen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden |
charge | beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken | aanklagen; beschuldigen; betichten; bevelen; casseren; chargeren; commanderen; decreteren; dicteren; factureren; gebieden; gelasten; in rekening brengen; opdragen; overdrijven; ten laste leggen; tenlaste leggen; verordenen; verordonneren; voorschrijven |
incriminate | beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken | aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen |
insinuate | beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken |