Dutch
Detailed Translations for verteder from Dutch to English
vertederen:
-
vertederen
Conjugations for vertederen:
o.t.t.
- verteder
- vertedert
- vertedert
- vertederen
- vertederen
- vertederen
o.v.t.
- vertederde
- vertederde
- vertederde
- vertederden
- vertederden
- vertederden
v.t.t.
- heb vertederd
- hebt vertederd
- heeft vertederd
- hebben vertederd
- hebben vertederd
- hebben vertederd
v.v.t.
- had vertederd
- had vertederd
- had vertederd
- hadden vertederd
- hadden vertederd
- hadden vertederd
o.t.t.t.
- zal vertederen
- zult vertederen
- zal vertederen
- zullen vertederen
- zullen vertederen
- zullen vertederen
o.v.t.t.
- zou vertederen
- zou vertederen
- zou vertederen
- zouden vertederen
- zouden vertederen
- zouden vertederen
diversen
- verteder!
- vertedert!
- vertederd
- vertederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vertederen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
soften | vertederen | lenigen; ontharden; verlichten; vermurwen; vervriendelijken; verweken; verzachten; week worden; zachtmaken |