Dutch
Detailed Translations for vijzel from Dutch to English
vijzel:
-
de vijzel
the jack-screw
Translation Matrix for vijzel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
jack-screw | vijzel |
Related Words for "vijzel":
vijzel form of vijzelen:
-
vijzelen
Conjugations for vijzelen:
o.t.t.
- vijzel
- vijzelt
- vijzelt
- vijzelen
- vijzelen
- vijzelen
o.v.t.
- vijzelde
- vijzelde
- vijzelde
- vijzelden
- vijzelden
- vijzelden
v.t.t.
- heb gevijzeld
- hebt gevijzeld
- heeft gevijzeld
- hebben gevijzeld
- hebben gevijzeld
- hebben gevijzeld
v.v.t.
- had gevijzeld
- had gevijzeld
- had gevijzeld
- hadden gevijzeld
- hadden gevijzeld
- hadden gevijzeld
o.t.t.t.
- zal vijzelen
- zult vijzelen
- zal vijzelen
- zullen vijzelen
- zullen vijzelen
- zullen vijzelen
o.v.t.t.
- zou vijzelen
- zou vijzelen
- zou vijzelen
- zouden vijzelen
- zouden vijzelen
- zouden vijzelen
diversen
- vijzel!
- vijzelt!
- gevijzeld
- vijzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vijzelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
jack | krik | |
lever | breekijzer; dommekracht; handspaak; hefboom; hijsarm; kaapstanderpaal; koevoet; lichter | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
crush | vijzelen | bedwingen; beteugelen; fijn drukken; fijndrukken; fijnmaken; in bedwang houden; kapotdrukken; leegknijpen; onderdrukken; persen; platdrukken; platmaken; pletten; terughouden; uitpersen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren |
jack | vijzelen | |
lever | vijzelen | wriggelen; wrikken |