Summary
Dutch to English: more detail...
- plaatsvinden:
-
Wiktionary:
- plaatsvinden → take place, occur, be
- plaatsvinden → take place
Dutch
Detailed Translations for vonden plaats from Dutch to English
plaatsvinden:
-
plaatsvinden
-
plaatsvinden (voorvallen; gebeuren; voordoen; plaats hebben; passeren)
Conjugations for plaatsvinden:
o.t.t.
- vind plaats
- vindt plaats
- vindt plaats
- vinden plaats
- vinden plaats
- vinden plaats
o.v.t.
- vond plaats
- vond plaats
- vond plaats
- vonden plaats
- vonden plaats
- vonden plaats
v.t.t.
- heb plaatsgevonden
- hebt plaatsgevonden
- heeft plaatsgevonden
- hebben plaatsgevonden
- hebben plaatsgevonden
- hebben plaatsgevonden
v.v.t.
- had plaatsgevonden
- had plaatsgevonden
- had plaatsgevonden
- hadden plaatsgevonden
- hadden plaatsgevonden
- hadden plaatsgevonden
o.t.t.t.
- zal plaatsvinden
- zult plaatsvinden
- zal plaatsvinden
- zullen plaatsvinden
- zullen plaatsvinden
- zullen plaatsvinden
o.v.t.t.
- zou plaatsvinden
- zou plaatsvinden
- zou plaatsvinden
- zouden plaatsvinden
- zouden plaatsvinden
- zouden plaatsvinden
diversen
- vind plaats!
- vindt plaats!
- plaatsgevonden
- plaatsvindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for plaatsvinden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
happening | plaatsvinden | happening; incident; performance; show; voorstelling; zaakje |
taking place | plaatsvinden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
occur | gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen | gebeuren; geschieden; ontspinnen; opdagen; opduiken; opkomen; plaats hebben; plaats vinden; verschijnen; voorkomen; zich voordoen |
- | gebeuren |
Synonyms for "plaatsvinden":
Related Definitions for "plaatsvinden":
Wiktionary Translations for plaatsvinden:
plaatsvinden
Cross Translation:
verb
plaatsvinden
-
gebeuren, geschieden, plaatshebben
- plaatsvinden → take place
verb
-
present itself
-
to take place
-
occur, take place
- be → zijn; plaatsvinden
-
to happen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plaatsvinden | → take place | ↔ avoir lieu — se passer ou se dérouler dans un endroit. |