Dutch
Detailed Translations for wegscheren from Dutch to English
wegscheren:
-
wegscheren
Conjugations for wegscheren:
o.t.t.
- scheer weg
- scheert weg
- scheert weg
- scheren weg
- scheren weg
- scheren weg
o.v.t.
- schoor weg
- schoor weg
- schoor weg
- schoren weg
- schoren weg
- schoren weg
v.t.t.
- heb weggeschoren
- hebt weggeschoren
- heeft weggeschoren
- hebben weggeschoren
- hebben weggeschoren
- hebben weggeschoren
v.v.t.
- had weggeschoren
- had weggeschoren
- had weggeschoren
- hadden weggeschoren
- hadden weggeschoren
- hadden weggeschoren
o.t.t.t.
- zal wegscheren
- zult wegscheren
- zal wegscheren
- zullen wegscheren
- zullen wegscheren
- zullen wegscheren
o.v.t.t.
- zou wegscheren
- zou wegscheren
- zou wegscheren
- zouden wegscheren
- zouden wegscheren
- zouden wegscheren
diversen
- scheer weg!
- scheert weg!
- weggeschoren
- wegscherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wegscheren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
make off | wegscheren | zich wegscheren |
make oneself scarce | wegscheren | zich wegscheren |