Dutch
Detailed Translations for worstel from Dutch to English
worstelen:
-
worstelen (met iemand worstelen)
-
worstelen (touwtrekken)
to tug-of-war
Conjugations for worstelen:
o.t.t.
- worstel
- worstelt
- worstelt
- worstelen
- worstelen
- worstelen
o.v.t.
- worstelde
- worstelde
- worstelde
- worstelden
- worstelden
- worstelden
v.t.t.
- heb geworsteld
- hebt geworsteld
- heeft geworsteld
- hebben geworsteld
- hebben geworsteld
- hebben geworsteld
v.v.t.
- had geworsteld
- had geworsteld
- had geworsteld
- hadden geworsteld
- hadden geworsteld
- hadden geworsteld
o.t.t.t.
- zal worstelen
- zult worstelen
- zal worstelen
- zullen worstelen
- zullen worstelen
- zullen worstelen
o.v.t.t.
- zou worstelen
- zou worstelen
- zou worstelen
- zouden worstelen
- zouden worstelen
- zouden worstelen
diversen
- worstel!
- worstelt!
- geworsteld
- worstelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for worstelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tug-of-war | krachtmeting; krachtproef; touwtrekken; touwtrekkerij | |
wrestle | gevecht; geworstel; kamp; strijd; worsteling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
tug-of-war | touwtrekken; worstelen | |
wrestle | met iemand worstelen; worstelen |