Dutch
Detailed Translations for wrochten from Dutch to English
wrochten:
-
wrochten
Conjugations for wrochten:
o.t.t.
- wrocht
- wrocht
- wrocht
- wrochten
- wrochten
- wrochten
o.v.t.
- wrochtte
- wrochtte
- wrochtte
- wrochtten
- wrochtten
- wrochtten
v.t.t.
- heb gewrocht
- hebt gewrocht
- heeft gewrocht
- hebben gewrocht
- hebben gewrocht
- hebben gewrocht
v.v.t.
- had gewrocht
- had gewrocht
- had gewrocht
- hadden gewrocht
- hadden gewrocht
- hadden gewrocht
o.t.t.t.
- zal wrochten
- zult wrochten
- zal wrochten
- zullen wrochten
- zullen wrochten
- zullen wrochten
o.v.t.t.
- zou wrochten
- zou wrochten
- zou wrochten
- zouden wrochten
- zouden wrochten
- zouden wrochten
diversen
- wrocht!
- wrocht!
- gewrocht
- wrochtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wrochten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
work | ageren; ambacht; arbeid; beroep; bezigheid; handelen; inspanning; job; karwei; taak; vak; werk; werkzaamheden; werkzaamheid | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
work | wrochten | arbeiden; handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; uit werken gaan; werken; werkzaam zijn |