Summary
Dutch
Detailed Translations for zoet from Dutch to English
zoet:
-
zoet (braaf; lief; voorbeeldig; deugdzaam)
-
zoet (gesuikerd)
-
zoet (zoetsmakend)
Translation Matrix for zoet:
Related Words for "zoet":
Synonyms for "zoet":
Antonyms for "zoet":
Related Definitions for "zoet":
Wiktionary Translations for zoet:
zoet
Cross Translation:
adjective
zoet
-
ter omschrijving van een vaak als aangename ervaren smaak zoals die van suiker
- zoet → sweet
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zoet | → sweet | ↔ süß — Geschmacksrichtung von Zucker oder Honig |
• zoet | → blunt | ↔ doux — Traductions à trier suivant le sens. |
• zoet | → dainty; titbit; delicacy; sweetmeat; tidbit; gourmet; candy | ↔ friandise — confiserie ou pâtisserie de petite taille. |
• zoet | → sugary; sweet | ↔ sucré — Qui a un goût de sucre. |
zoet form of zoeten:
Conjugations for zoeten:
o.t.t.
- zoet
- zoet
- zoet
- zoeten
- zoeten
- zoeten
o.v.t.
- zoette
- zoette
- zoette
- zoetten
- zoetten
- zoetten
v.t.t.
- heb gezoet
- hebt gezoet
- heeft gezoet
- hebben gezoet
- hebben gezoet
- hebben gezoet
v.v.t.
- had gezoet
- had gezoet
- had gezoet
- hadden gezoet
- hadden gezoet
- hadden gezoet
o.t.t.t.
- zal zoeten
- zult zoeten
- zal zoeten
- zullen zoeten
- zullen zoeten
- zullen zoeten
o.v.t.t.
- zou zoeten
- zou zoeten
- zou zoeten
- zouden zoeten
- zouden zoeten
- zouden zoeten
diversen
- zoet!
- zoet!
- gezoet
- zoetend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zoeten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
candy | beminde; duifje; kandij; lekkers; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoep; snoepgoed; snoepjes; snoes; suikergoed; suikerwerk; zoetigheid | |
sugar | beminde; duifje; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes; suiker | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
candy | zoeten; zoetmaken | konfijten; versuikeren |
make sweet | zoeten; zoetmaken | |
sugar | zoeten; zoetmaken | met suiker doordrenken |
sweeten | zoeten; zoetmaken | besuikeren; insuikeren |