Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. zwiepend:
  2. zwiepen:


Dutch

Detailed Translations for zwiepend from Dutch to English

zwiepend:

zwiepend adj

  1. zwiepend

Translation Matrix for zwiepend:

NounRelated TranslationsOther Translations
bending buiging; draaiing; keer; kentering; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omslag; verandering; wijziging
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bending zwiepend
swishing zwiepend

zwiepen:

zwiepen verb (zwiep, zwiept, zwiepte, zwiepten, gezwiept)

  1. zwiepen
    to swish
    • swish verb (swishs, swished, swishing)

Conjugations for zwiepen:

o.t.t.
  1. zwiep
  2. zwiept
  3. zwiept
  4. zwiepen
  5. zwiepen
  6. zwiepen
o.v.t.
  1. zwiepte
  2. zwiepte
  3. zwiepte
  4. zwiepten
  5. zwiepten
  6. zwiepten
v.t.t.
  1. ben gezwiept
  2. bent gezwiept
  3. is gezwiept
  4. zijn gezwiept
  5. zijn gezwiept
  6. zijn gezwiept
v.v.t.
  1. was gezwiept
  2. was gezwiept
  3. was gezwiept
  4. waren gezwiept
  5. waren gezwiept
  6. waren gezwiept
o.t.t.t.
  1. zal zwiepen
  2. zult zwiepen
  3. zal zwiepen
  4. zullen zwiepen
  5. zullen zwiepen
  6. zullen zwiepen
o.v.t.t.
  1. zou zwiepen
  2. zou zwiepen
  3. zou zwiepen
  4. zouden zwiepen
  5. zouden zwiepen
  6. zouden zwiepen
diversen
  1. zwiep!
  2. zwiept!
  3. gezwiept
  4. zwiepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zwiepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
swish zwiepen