Dutch

Detailed Translations for bezig from Dutch to Spanish

bezig:


Translation Matrix for bezig:

NounRelated TranslationsOther Translations
activo actieve vorm; activa; activum; bedrijvende vorm
trabajador arbeider; arbeidskracht; werker; werkkracht; werkman; werknemer
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
activo actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezig; druk; nijver; werkend; werkzaam actief; beweeglijk; bezet; druk; drukbezet; dynamisch; energiek; geagiteerd; krachtig; levendig; met een krachtige uitwerking; verhit
ModifierRelated TranslationsOther Translations
animado actief; bedrijvig; bezig; druk actief; beweeglijk; bezet; blij; blijgestemd; blijmoedig; druk; drukbezet; drukpratend; dynamisch; energiek; geagiteerd; geanimeerd; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; levendig; opgekikkerd; opgeknapt; opgemonterd; opgetogen; opgevrolijkt; opgewekt; verhit; vief; vol fut; vrolijk; welgemoed; welgestemd
diligente actief; bedrijvig; bezig; nijver bedreven; consciëntieus; flink aanpakkend; gewetensvol; grif; grifweg; grondig; grondig aanpakkend; ijverig; krachtig; met een krachtige uitwerking; met gemak; met zorg; noest; onvermoeibaar; scrupuleus; stevig aanpakkend; vlijtig; vlot; zorgvuldig
hacendoso actief; bedrijvig; bezig; nijver
industrioso actief; bedrijvig; bezig; druk; nijver
laborioso actief; arbeidend; arbeidzaam; bedrijvig; bezig; werkend; werkzaam bewerkelijk; bezwaarlijk; krachtig; lastig; met bezwaren; met een krachtige uitwerking; moeizaam
trabajador actief; bedrijvig; bezig; druk; nijver arbeidzaam; flink aanpakkend; grondig aanpakkend; noest; stevig aanpakkend

Related Words for "bezig":


Related Definitions for "bezig":

  1. ergens aan werken1
    • we zijn bezig met de afwas1

Wiktionary Translations for bezig:

bezig
adjective
  1. aan het werken

Cross Translation:
FromToVia
bezig ocupado busy — doing a great deal
bezig ocupado busy — engaged
bezig ocupado occupied — busy
bezig aplicado; trabajador fleißigunermüdlich, arbeitsam, strebsam
bezig diligente geschäftig — unentwegt tätig, sich mit etwas beschäftigend
bezig ágil; activo rührig — geschäftig, von Unternehmergeist besessen
bezig activo tätig — handelnd, etwas Praktisches tuend

bezigen:

bezigen verb (bezig, bezigt, bezigde, bezigden, gebezigd)

  1. bezigen (gebruiken; hanteren; gebruik maken van)
  2. bezigen (gebruiken; toepassen; aanwenden)

Conjugations for bezigen:

o.t.t.
  1. bezig
  2. bezigt
  3. bezigt
  4. bezigen
  5. bezigen
  6. bezigen
o.v.t.
  1. bezigde
  2. bezigde
  3. bezigde
  4. bezigden
  5. bezigden
  6. bezigden
v.t.t.
  1. heb gebezigd
  2. hebt gebezigd
  3. heeft gebezigd
  4. hebben gebezigd
  5. hebben gebezigd
  6. hebben gebezigd
v.v.t.
  1. had gebezigd
  2. had gebezigd
  3. had gebezigd
  4. hadden gebezigd
  5. hadden gebezigd
  6. hadden gebezigd
o.t.t.t.
  1. zal bezigen
  2. zult bezigen
  3. zal bezigen
  4. zullen bezigen
  5. zullen bezigen
  6. zullen bezigen
o.v.t.t.
  1. zou bezigen
  2. zou bezigen
  3. zou bezigen
  4. zouden bezigen
  5. zouden bezigen
  6. zouden bezigen
diversen
  1. bezig!
  2. bezigt!
  3. gebezigd
  4. bezigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aplicar toedienen
emplear huren; in dienst nemen; inhuren
iniciar aansnijden; entameren
introducir erin brengen; inbrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aplicar aanwenden; bezigen; gebruiken; toepassen aangrijpen; aanwenden; benutten; deponeren; gebruik maken van; gebruiken; insmeren; leggen; plaatsen; toepassen; uitwrijven; utiliseren; zetten
aprovechar bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanwenden; benutten; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; profiteren; toepassen; tot zich nemen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken; verorberen; voordeel trekken; vreten
consumir bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanwenden; benutten; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
emplear aanwenden; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen aannemen; aantrekken; aanwenden; benutten; detacheren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; in dienst nemen; inhuren; tewerkstellen; toepassen; uitbuiten; uitzenden
hacer uso de bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
iniciar bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; aanwenden; arrangeren; beginnen; benutten; een begin nemen; gang maken; gangmaken; gebruik maken van; gebruiken; hard draven; iets op touw zetten; in werking stellen; initiëren; inleiden; inwerken; inzet tonen; inzetten; ondernemen; op gang brengen; openen; opstarten; prepareren; regelen; starten; toepassen; van start gaan; voorbereiden op
introducir bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren inbrengen; initiëren; introduceren; invoegen; invoeren; kennis laten maken; op gang brengen; voorstellen
usar aanwenden; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen aanwenden; benutten; consumeren; drugs consumeren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken
utilizar aanwenden; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen aangrijpen; aanwenden; benutten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; uitbuiten; utiliseren

Wiktionary Translations for bezigen:

bezigen
verb
  1. gebruik maken van iets

External Machine Translations:

Related Translations for bezig